Een opvallend moment tijdens het wereldkampioenschap snooker afgelopen week. Waar zevenvoudig wereldkampioen Ronnie O’Sullivan de kans had om zijn voorsprong te vergroten van 6-5 naar 7-5, en daarmee de weg naar zijn achtste wereldtitel vrij te maken, maakte hij een opmerkelijke keuze. Tijdens dit twaalfde frame leek het of de zwarte bal niet precies op zijn plek bleef liggen wanneer de scheidsrechter deze terugplaatste. Hierdoor werd het potten van de rode bal op een gegeven ogenblik iets makkelijker en kon Ronnie de frame naar zich toetrekken. In plaats van hier gretig gebruik van te maken liet hij de kans liggen en koos voor een ‘safety-shot’. Zijn argument? Sportiviteit. Hij wilde de frame niet op een, voor zijn gevoel, oneerlijke manier winnen. Hij verloor het frame, en later zelfs de hele wedstrijd.
Waarom deze beschrijving van een klein momentje uit een – voor de energietransitie ogenschijnlijk onbeduidende – snookerwedstrijd? Soms lijkt iets ogenschijnlijk goed, maar blijkt er toch iets te zijn waardoor het net niet optimaal werkt, of helemaal ‘eerlijk’ is. Waar de ene partij profiteert, kan een andere partij een nadeel ervaren. Een van die voorbeelden is het Carbon Border Adjustment Mechanism, een grensheffing, ook wel CBAM genoemd.
“De invoering van CBAM zou moeten zorgen voor een gelijk speelveld tussen EU-producenten en hun concurrenten buiten de EU”
Als onderdeel van het in 2022 goedgekeurde Fit-for-55 pakket heeft de Europese Commissie besloten het aantal gratis emissierechten af te bouwen voor verschillende sectoren. Gratis rechten die werden uitgegeven om de concurrentie aan te kunnen blijven gaan met peers van buiten Europa. Parallel aan de afbouw, in de periode 2026-2034, wordt een CBAM-regeling ingevoerd. De CBAM-regeling geldt voor een aantal productgroepen, namelijk ijzer en staal, meststoffen, cement, aluminium, elektriciteit en waterstof. De invoering van CBAM zou moeten zorgen voor een gelijk speelveld tussen EU-producenten en hun concurrenten buiten de EU. De hoogte van de CBAM-heffing is dan het verschil tussen de Europese ETS-prijs en die in het land van het geproduceerde product.
Voor de industrieën die door CBAM geraakt worden, zal het aantal gratis emissierechten progressief worden afgebouwd tussen 2026 en 2034. Het effect van het invoeren van het CBAM op de economie lijkt gering te zijn doordat het om een relatief klein deel van het Bruto Binnenlands Product (BBP) gaat. Wel beïnvloedt het de consumptie negatief in vergelijking met het scenario zonder de importheffing. Dit wordt veroorzaakt door de hogere prijzen voor de geïmporteerde goederen. Europa is de derde economie van de wereld, met invloed op de mondiale prijs. Het gevaar van een heffing op deze specifieke sectoren met een hoge arbeidsproductiviteit, is dat het welvaartsverlies als gevolg van de heffing relatief groot is door het deels wegconcurreren van de industrie uit Europa. Hierdoor wordt de impact van de Europese industrie op de wereldhandel kleiner.
“Voor sommige bedrijven/sectoren pakt CBAM uit als de volgende kostenverhogende beleidsmaatregel”
Door de invoering van CBAM kan de concurrentiepositie van Europese bedrijven die producten maken voor de Europese markt worden verbeterd en tegelijkertijd de CO2-uitstoot worden verminderd. Ook bedrijven buiten het EU ETS ervaren dan een prikkel om sneller te verduurzamen om interessant te blijven voor de Europese markt. Wanneer bedrijven zich vestigen buiten de EU krijgen ze meestal lokaal te maken met minder ambitieus klimaatbeleid en CO2-beprijzing. Door het gebrek of tekort aan effectief beprijzingsbeleid krijgen bedrijven de ruimte om meer uit te stoten tijdens de productie, waardoor de CO2-uitstoot bij wijze van spreken geëxporteerd wordt. Aangezien het niet uitmaakt waar ter wereld de CO2 uitgestoten wordt, is dit niet bevorderlijk voor het behalen van de klimaatdoelen, integendeel. Met het tegengaan van weglekrisico's voorkomt CBAM dit grotendeels.
Over het algemeen is het bedrijfsleven daarom blij met de invoering van CBAM als maatregel ter bescherming van de Europese industrie. Dit bleek ook uit de onlangs verschenen studie van het PBL. Echter, voor sommige bedrijven/sectoren pakt CBAM uit als de volgende kostenverhogende beleidsmaatregel. De heffing brengt dan ook, naast de gewenste positieve effecten, enkele tekortkomingen met zich mee die een deel van de industrie op een negatieve manier kunnen beïnvloeden.
Allereerst worden er bij de implementatie van CBAM en het afbouwen van de gratis emissierechten alleen maatregelen genomen om de concurrentiepositie ten aanzien van import te beschermen. Europese bedrijven die buiten de EU exporteren worden in deze situatie benadeeld. Zij voelen wel de gevolgen van de hogere CO2-kosten, maar kunnen deze niet in hun producten doorberekenen vanwege de concurrentie met producenten buiten de EU. Europese producenten die CO2-intensieve producten exporteren kunnen een reductie van export zien door deze maatregel.
“De CO2-kosten worden niet door de producent, maar door de importeur betaald”
Tijdens het afbouwen van het aantal gratis rechten loopt de CBAM op. In theorie leidt dit tot vergelijkbare kostenstijging van Europese en niet-Europese producenten. Deze aanname is echter gebaseerd op een stijging van de gemiddelde productiekosten, in plaats van de marginale kosten waarop Europese bedrijven hun productie baseren op het moment dat er meer EU ETS-rechten gekocht moeten worden. De marginale kosten zijn de kosten om een extra product te maken. Voor de kosten van dat ene product moet je alle werkelijke kosten meenemen. Dit betekent dat als er voor dat extra product geen gratis emissierechten meer worden uitgegeven, en deze dus moeten worden aangekocht op de markt, de kostprijs van dit product ook met de volledige CO2-kosten worden verhoogd. Voor een vergelijkbaar product, maar dan gemaakt buiten de EU, ligt de situatie anders. De CO2-kosten worden niet door de producent, maar door de importeur betaald. De productiekosten liggen dus nog net zo laag als eerder.
Tot slot de beperkte scope van het instrument. Het aantal productgroepen dat nu onder het systeem valt is beperkt, en betreft alleen basismaterialen en basisproducten. CBAM geldt dus niet voor halffabricaten en eindproducten. Dit is een nadeel voor Europese producenten die met deze hogere kosten te maken krijgen, waar niet-Europese producenten die deze grondstoffen kunnen gebruiken de kosten voor CO2-uitstoot voorlopig buiten hun kostprijs kunnen houden. De kostprijs voor een wasmachine of auto van buiten Europa is daarom een stuk goedkoper.
Met de Europese verkiezingen op komst, en een nieuwe samenstelling van het Europese Parlement als gevolg is dit het perfecte moment om dit soort oneffenheden in het beleid rond CBAM glad te strijken. Ook bedrijven kunnen andere (investerings-)keuzes maken dan de op het oog voor de hand liggende, net als Ronnie O’Sullivan. Misschien niet per se uit sportiviteit, maar wel uit risico-afwegingen en toekomstig bedrijfsbelang.