Medy van der Laan is sinds 2015 voorzitter van de vereniging Energie-Nederland. Deze brancheorganisatie vertegenwoordigt alle marktpartijen die energie – stroom, gas, warmte – in- en verkopen en, in een aantal gevallen, zelf elektriciteit produceren. Het is een gevarieerd geheel van bedrijven. Aan de ene kant van het ledenspectrum bevinden zich bedrijven als Vandebron en Greenchoice die de (groene) niche in de markt bedienen, aan de andere kant de geïntegreerde ondernemingen zoals RWE/Essent en Uniper die voor een belangrijk deel nog afhankelijk zijn van de productie van en handel in fossiele energie. De enige gashandelaar pur sang, GasTerra, is ook lid.
Het centrale vraagstuk in de vereniging is hoe we het energiesysteem in Nederland moeten verduurzamen zonder de voorzieningszekerheid en sociaaleconomische belangen op het spel te zetten.
Aan Medy van der Laan en haar medewerkers de taak om deze divers samengestelde club op een heldere koers te brengen en te houden, iets wat haar wonderwel lukt. Haar pragmatische natuur helpt haar daarbij. Met ideologische scherpslijperij heeft de oud-politica van D66 niet zoveel. Ook in dit interview blijkt dat weer. Het energie- en klimaatdebat moet wat haar wat betreft niet meer over het ‘wat’ gaan maar nog uitsluitend over het ‘hoe’. Energiepodium sprak haar in het kantoor van Energie-Nederland, dat gevestigd is in een Haags kantoorpand op een steenworp afstand van het Binnenhof.
“We hebben alle vormen van energie nodig, van moleculen tot elektronen”
-Laten we beginnen met het Klimaatakkoord. Een doorbraak volgens velen, maar de uitvoering blijkt nu al een stuk weerbarstiger dan het bedachte beleid. Zijn de praktische en financiële consequenties van het akkoord niet schromelijk onderschat?
“Je moet beseffen dat het klimaatakkoord verschillende domeinen omvat. Het antwoord op je vraag verschilt dan ook per domein. Als je praat over het elektriciteitsdeel, dan zeg ik prima, laten we zo doorgaan. Daar mogen we ook trots op zijn: 70 a 75% hernieuwbare stroom in 2030. Het klopt dat we op een gegeven moment – ergens na 2030 - op land letterlijk tegen de ruimtelijke grenzen aan zullen lopen. We hebben daarnaast natuurlijk ook behoefte aan duurzaam regelbaar vermogen om de pieken en dalen van wind en zon op te vangen. Ook is de kans reëel dat we wind op zee nog groter moeten uitrollen om de benodigde groene waterstof te kunnen produceren. Dat zou goed kunnen zijn voor de business case voor wind op zee op de lange termijn. Al met al zijn we op de goede weg.”
“De gebouwde omgeving is veel ingewikkelder. Naast enkele projecten die goed lopen, zijn er ook die tegen ernstige problemen aanlopen. Denk aan de proeftuinen, de wijken die als eerste aan de beurt zijn. In dat verband maak ik me zorgen over de landelijke samenhang.”
-Is de decentralisatie op dit punt te ver doorgeschoten?
“Ik denk dat de noodzaak tot landelijke samenhang wordt onderschat. Naast de wijkgerichte aanpak hebben we ook een landelijke visie nodig. Ik vind dat het klimaatakkoord zich te ‘eenzijdig’ richt op 2030. Ik snap dat aan de ene kant wel, omdat je ambitie en pressie nodig hebt om te voorkomen dat de zaak op de lange baan wordt geschoven, maar we moeten toch verder willen denken, naar de periode 2030-2050. Daar komt die landelijke visie om de hoek kijken, met name ook de rol van gas, inclusief aardgas. Van het aardgas afgaan vóór 2030 is niet reëel, terwijl hernieuwbare gassen in de periode na 2030 steeds belangrijker zullen worden. Wij hebben ons daarom als vereniging altijd verzet tegen het ‘van-gas-los-frame’. Het is heel goed om te streven naar minder aardgas in de gebouwde omgeving. En dat we nieuwe wijken niet meer op het gasnet aansluiten, is logisch. Maar laten we de tijd gebruiken tot 2050 en zo voorkomen dat je de mensen in het land de gordijnen injaagt door er teveel druk op te zetten. Waar de wijkgerichte aanpak niet goed gaat, zien we de bereidheid toenemen om na te denken over alternatieve oplossingen en zaken te heroverwegen. Daar ben ik blij om. Ik wil sowieso vast houden aan de CO2-doelstelling van 3,4 miljoen megaton reductie in 2030, dat blijft belangrijk. Over het ‘wat’ moeten we het dus niet meer hebben; over het ‘hoe’ kunnen we gerust blijven nadenken en voortschrijdend inzicht ruimte geven.”
“Wij hebben ons als vereniging altijd verzet tegen het ‘van-gas-los-frame’”
-Terugkomen op eerder ingenomen standpunten vinden bestuurders en politici gewoonlijk uitermate lastig, om niet te zeggen dat het tegennatuurlijk is. Om nog maar te zwijgen van de ideologen. Hoe moeten we daar mee omgaan?
“Ik ben op dat punt niet zo pessimistisch. Zij worden zich er ook steeds meer van bewust dat het draagvlak bij burger en consument essentieel is om het Klimaatakkoord te laten slagen. Zelfs de idealisten begrijpen dat je niet mag verwachten dat iedereen vanzelf gedwee meedoet en er ook nog geld aan uitgeeft. Je voelt het debat heel voorzichtig opborrelen. Daarbij moeten we de vraag beantwoorden hoe we de mensen zo goed mogelijk kunnen helpen. Als we daarin slagen, zal de transitie sneller gaan.”
-En dan is er nog het economische aspect. De energietransitie kost heel veel geld, ook of juist in de gebouwde omgeving. Hoe lossen we dat probleem op?
“Je ziet inderdaad dat politici daarmee worstelen. Het is ook een duivels dilemma, dat moet worden opgelost. Ik durf daarom te wedden dat dit tijdens in de volgende coalitie-onderhandelingen bovenaan de agenda zal staan: de mate waarin je burgers kunt dwingen om mee te werken. Dat is heel lastig.”
“Voor ons is het belangrijk dat de transitie tegen de laagste kosten wordt ingericht en met maximale keuzevrijheid”
-Ook op macroniveau zijn de kosten van de energietransitie aanzienlijk. Het is bijvoorbeeld razend duur om het stroomnet zwaar genoeg te maken voor de snel toenemende opwek van duurzame elektriciteit. Moeten we ook op dat vlak niet pragmatischer te werk gaan? We hebben in Nederland een zeer fijnmazig gasnetwerk.
“Zeker. Daarom ben ik ook voorstander van het blijven gebruiken van gasleidingen waar dat zinvol is. We hebben alle vormen van energie nodig, van moleculen tot elektronen. Het is niet of/of, het is en/en. De leidingen moeten we gebruiken voor groen gas en, na aanpassing en als het betaalbaar wordt, waterstof. Per gebied bekijken we wat de beste oplossing is, ook uit een oogpunt van kosten. Op de ene plek is dat stroom, op de andere gas of een warmtenet. Zo zal een hybride energiesysteem ontstaan. Hier gas, daar stroom en soms allebei. We moeten trouwens ook weer niet te dramatisch doen over de aanleg van kabels. Zoiets hebben we eerder gedaan; toen we in the middle of nowhere gas- en kolencentrales bouwden. De kabels op zee worden nu ook aangelegd. Overigens, verzwaren moeten we toch, want je ontkomt er niet aan met de sterk groeiende afzet van elektrische auto’s en warmtepompen. En de dikte van de kabels is niet het grootste deel van de kosten, wel het feit dat je de grond in moet.”
“Ik beschouw al deze vraagstukken pragmatisch. We zijn als Energie-Nederland ook technologieneutraal en hebben geen voorkeur voor de ene technologie boven de ander. Voor ons is het belangrijk dat de transitie tegen de laagste kosten wordt ingericht en met maximale keuzevrijheid. Uitgaande van voldoende draagvlak van de burgers. We moeten daarbij natuurlijk niet vergeten dat we nu niet weten hoe de kosten zich in de toekomst zullen ontwikkelen. Kosten die nu laag lijken, kunnen over tien jaar juist heel hoog blijken en vice versa. De prijs van duurzame waterstof kennen we bijvoorbeeld nog niet, omdat er nu geen markt voor is. Wij denken als Energie-Nederland vanuit het perspectief van de markt. Vandaar dat wij nu onderzoeken hoe we zo’n markt van waterstof mogelijk kunnen maken. Hoe voorkom je dat je hiervoor te lang afhankelijk blijft van subsidies. We weten dat nu allemaal nog niet. Kortom, zeggen wij, ga nu alvast aan de slag waar dat soepel kan: warmtenetten verduurzamen, wijken aanpakken waar de woningbouwverenigingen toch al aan de slag moeten. Laat het nog even los waar het te moeizaam gaat en we nog te weinig weten over de mogelijkheden, de kosten en consequenties.”
“Regie van de overheid werkt alleen als de politiek prioriteiten durft te stellen en keuzes durft te maken”
-Markten werken lang niet altijd perfect. Is het tijd voor meer centrale regie, voor een vorm van industriepolitiek, nu toegesneden op de energietransitie?
“Die is er in zekere zin al. Subsidieregelingen voor kansrijke projecten zoals SDE+ zijn een vorm van industriepolitiek. Wat EBN doet ook. Zolang de overheid participeert met risicodragend kapitaal in veelbelovende projecten die anders niet van de grond komen, heb ik daar geen moeite mee. Maar als staatsbedrijven als marktpartij gaan opereren, wel. Hetzelfde geldt voor subsidies: die moeten dienen om risico’s te helpen beheersen. Maar overheidsingrijpen dat de marktwerking verstoort, dáár zijn we tegen.”
-Echte industriepolitiek gaat toch verder dan het verstrekken van subsidies? Ik denk aan actief overheidsbeleid om de eigen industrie te beschermen. Daar zijn landen als Duitsland en Frankrijk minder terughoudend in dan wij sinds de debacles in de jaren tachtig. Zijn we niet té voorzichtig?
“Ja, mogelijk wel, maar ik zou hiermee wel enorm oppassen. Want je weet hoe het gaat: elke sector vindt van zichzelf dat zij ‘top’ is en dus een voorkeursbehandeling verdient. En voor de politiek is het lastig om te kiezen. Maar er speelt nog iets anders. Elke brancheorganisatie of NGO roept momenteel om ‘regie van de overheid’. Als je doorvraagt komt dat erop neer dat ze een beslissing van de overheid willen die strookt met hun eigen standpunten. Maar ‘regie van de overheid’ werkt alleen als de politiek prioriteiten durft te stellen en keuzes durft te maken, ook als dat betekent dat andere partijen het echt graag anders hadden gezien. Dat vinden we in Nederland heel lastig.”
“Ik heb er geen bezwaar tegen dat ook de zware industrie wordt gesteund in verduurzaming”
-Om de CO2-doelstellingen te halen is in de zware industrie het meest te halen. Hoe pakken we dat aan? Kunnen we onze zware industrie behouden of veranderen we het land in één grote kantoortuin?
“Ik heb er geen bezwaar tegen dat ook de zware industrie wordt gesteund in verduurzaming. De afgelopen jaren zijn er miljarden naar de energiesector gegaan om te verduurzamen. Die 14% duurzame energie was immers een harde Europese eis, dat heeft geholpen voor de politieke keuzes. Daar waren we als Energie-Nederland natuurlijk blij mee, maar als we de reductiedoelstellingen willen halen, moet ook de industrie worden geholpen. Daar kun je bijvoorbeeld tegen relatief lagere kosten veel meer emissies vermijden dan – tot 2030 - in de gebouwde omgeving. Ook die kwestie benader ik pragmatisch.”
-Al met al veel mitsen en maren. Ben je pessimistisch of optimistisch?
“Ik ben optimistisch over ons innovatief vermogen, maar ik denk niet dat we klimaatverandering an sich kunnen tegenhouden. We zijn immers mondiaal afhankelijk van de maatregelen die worden genomen. Een aantal delen van de wereld zullen een stuk minder leefbaar en misschien wel onbewoonbaar worden. Europa, Nederland zeker, zal zich wel weten aan te passen. Dat zal ook moeten. Enerzijds ben ik met hart en ziel bezig met de energietransitie, zowel zakelijk als privé, maar ik besef anderzijds dat klimaatadaptatie steeds belangrijker zal worden. Daar kan ik af en toe wel buikpijn van krijgen. Of de wereld nog wel bewoonbaar zal zijn voor al die acht miljard mensen; ik hoop en betwijfel het tegelijkertijd.“
__________________
Anton Buijs schreef dit interview voor Energiepodium. Hij is manager Externe Communicatie bij GasTerra. Hij schrijft voor Energiepodium op persoonlijke titel. Op Twitter is hij te vinden via @antonbuijs