Stephan Slingerland, Lisa Eichler (Trinomics) en Lucia van Geuns (TNO)
Voor een succesvolle internationale energietransitie is het van belang dat er een Europese energiemarkt met een goedwerkend emissiehandelssysteem tot stand komt. Maar het lijkt erop dat dat systeem voorlopig muurvast zit in tegenstrijdige energiebelangen tussen lidstaten. Bilaterale en regionale samenwerkingsverbanden binnen Europa kunnen daarom in de komende jaren mogelijk een stap voorwaarts betekenen voor zo een transitie. Alleen moeten ook die samenwerkingsverbanden heel zorgvuldig vormgegeven worden om niet vast te lopen in uiteenlopende politieke en maatschappelijke belangen. Daarvoor is meer nodig dan alleen technologische samenwerking.Dat geldt ook voor de Nederlands-Duitse energierelaties. Tot dusver waren die relaties sterk asymmetrisch en in wederzijds belang vooral gebaseerd op de Nederlandse export van fossiele bronnen naar Duitsland. Verkoop van het Nederlands aardgas aan Duitsland en doorvoer van kolen, aardolie en aardolieproducten via de Nederlandse havens en petrochemische industrie stonden daarin decennialang centraal. Met de energietransitie zal dat veranderen. Daarbij horen ook risico's dat de handelsbetrekkingen kunnen verslechteren. Vooral uiteenlopende fossiele belangen spelen daarbij een rol.
Voor Nederland geldt dat er tot het einde van de Nederlandse gasreserves een economisch belang bestaat om die ook te kunnen gebruiken. Dat geldt voorlopig ook voor export naar Duitsland. Ondanks dat de winning per jaar uit het Groningenveld de laatste jaren telkens wordt verminderd onder druk van toenemende maatschappelijke protesten, is er vooralsnog geen teken dat Nederland ook snel de winning en export van gas definitief wil beëindigen. Er wordt bovendien gezocht naar opties om de productie uit de kleine gasvelden in de Noordzee zo lang mogelijk rendabel te houden. En ook grootschalige studies naar de mogelijkheden voor decarbonisatie door bijvoorbeeld de Rotterdamse haven hebben tot dusver nog niet geleid tot concrete stappen naar een vermindering van de doorvoer van fossiel via de Nederlandse havens naar Duitsland.
““Er bestaan geen onderzoeksfora waarin de maatschappelijke context van energietransitie in Nederland en Duitsland wordt onderzocht””
In
Duitsland geldt de fossiele worsteling vooral voor kolen. In 2018, na de Duitse
Bondsdagverkiezingen, mag een commissie dit gevoelige onderwerp gaan aanpakken.
Mocht het daarbij lukken om de regionale afhankelijkheden van steen- en
bruinkoolwinning te verminderen dan zal de behoefte aan Nederlands gas in Duitsland
nog wel even blijven bestaan. Toch moet de Duitse voorkeur voor hernieuwbaar en
afkeer van fossiel niet onderschat worden. Een Duitse ‘Kohleausstieg' zal
vermoedelijk ook een einde betekenen voor de belangrijke regionale hub-functie
van de Rotterdamse haven voor kolendoorvoer. En de geplande grootschalige
uitrol van elektrische oplaadpalen bij tankstations op de Duitse snelwegen tot
2020 kan wel eens een cruciaal omslagpunt voor de overgang naar volledig
elektrisch vervoer in Duitsland vormen, die ongetwijfeld ook grote
consequenties zal hebben voor de export van benzine en diesel naar Duitsland
door de Rotterdamse raffinaderijen.
Een ander risico voor het sterker uiteenlopen van energiebelangen tussen
Nederland en Duitsland in de toekomst kan liggen in de recente politieke ontwikkelingen.
In beide landen bestaat een aanzienlijke groep kiezers die ontevreden is met de
politiek in het algemeen en die ook heel sceptisch staat tegenover de
energietransitie. Mocht deze groep in één van beide landen in de toekomst
verder groeien, dan kan dat een pas op de plaats betekenen voor
energietransitie in dat land. Voor de continuïteit in de fossiele betrekkingen
tussen beide landen kan dat gunstig zijn, maar mocht het andere land wel door
willen gaan met een transitie dan lijken politieke en handelsgerelateerde
spanningen niet ver weg.
Niet alleen technologische- en marktontwikkelingen zullen daarom de komende
jaren bepalen hoe het verder gaat met de energietransitie in Europa en de mogelijkheden
voor een Nederlands-Duitse samenwerking als aanjager daarin. Van groter belang
nog zijn maatschappelijke en politieke ontwikkelingen die het draagvlak voor zo
een transitie in beide landen bepalen. Opmerkelijk genoeg bestaan er op dit
moment, ondanks alle technologische samenwerkingsverbanden tussen beide landen,
nog nauwelijks onderzoeksfora waarin deze maatschappelijke context van
energietransitie in beide landen wordt onderzocht. Een kennismakingsbezoek
tussen de nieuwe energieministers in beide landen na september van dit jaar zou
daarom niet alleen samenwerking op het gebied van technologische innovatie op
de agenda moeten zetten, maar ook gemeenschappelijk onderzoek naar maatschappelijke
vernieuwing voor energietransitie. Als beide landen daarin van elkaar kunnen
leren, dan lijkt een groene energievriendschap ook voor de toekomst verzekerd.
Voor meer informatie over dit onderwerp zie de TNO Discussiepaper ‘Nederland en Duitsland: groene
energievrienden voor de toekomst?'.
Stephan Slingerland en Lisa
Eichler zijn senior consultants bij Trinomics, onderzoeksbureau voor energie-,
klimaat- en grondstoffenbeleid. Lucia van Geuns is energiedeskundige bij TNO.