De benadering van landen in de wereld van de energietransitie verschilt enorm. Het ene land heeft ruime minerale grondstoffen en energie, anderen een beetje en sommigen hebben nauwelijks beschikking over grondstoffen. De energietransitie schudt de traditionele organisatie van de energiewaardeketens op en zorgt voor een verschuiving in het belang van bepaalde minerale grondstoffen, de economische levensvatbaarheid van projecten, en de geografische verplaatsing van productie en verwerking in de wereld. De economische ordening van een land is vervolgens bepalend voor de wijze van organiseren van de verandering.
De rol van de overheid is in de beginfase van een nieuwe waardeketen vaak doorslaggevend in het beslechten van de kostbare introductiefase van nieuwe waardeketens. De Europese landen hebben een lange traditie van gemengde economische systemen (en sommige natuurlijk een planeconomie) met relatief veel overheidsinterventie in de economie. Het Verdrag van Lissabon beoogde deze interventies te verminderen ten gunste van meer marktwerking. Gezien de veelheid aan EU- en nationale doelen, normen en regelingen, lijkt het erop dat de energietransitie de pendule weer resoluut in de richting van meer overheidsinterventie doet uitslaan, waarbij de marktpartijen steeds meer als een uitvoeringsorgaan lijken te worden beschouwd. Het wantrouwen van de markt is bij veel overheden nooit weggeweest. Een opeenvolging van crises heeft de afgelopen jaren de Europese mening verder versterkt dat alleen de overheid de energietransitie kan realiseren en de juiste technologie keuzes kan maken. Dit impliceert niet langer een rol als facilitator van de nieuwe energiemarkt, maar een rol van trainer, speler en scheidsrechter tegelijkertijd.
“In de VS vertrouwen ze kennelijk meer op de dynamiek en creativiteit van de ondernemingen om aan de slag te gaan”
De Europese schrik over de aantrekkingskracht van de Amerikaanse Inflation Reduction Act (IRA) op investeerders was dan ook groot. De aanvliegroute van de IRA is fundamenteel anders dan die van de EU en haar lidstaten. Geen twee vrachtwagens vol met (voor de startfase soms onmogelijke) regels, voorschriften en eisen, maar een op het oog simpele fiscale regeling met een snelle procedure. Europese ondernemingen kijken verlekkerd naar deze methode, die inderdaad uitblinkt in eenvoud en snelheid van toekenning. Niettemin zullen in de komende jaren ook in de VS de eisen om steun te verkrijgen voor transitieprojecten worden aangescherpt. Kort door de bocht beginnen ze in de VS met een relatief lege vrachtwagen en vullen die al lerende aan, terwijl in de EU de vrachtwagen eerst helemaal vol moet zijn geladen, voordat hij de weg op mag. In de VS vertrouwen ze kennelijk meer op de dynamiek en creativiteit van de ondernemingen om aan de slag te gaan, terwijl in de EU de beleidsmakers de roep van investeerders om regie hebben omgezet in een ongekende drift in het minutieus vastleggen en voorschrijven.
Een pragmatische opzet in de VS waarbij de regels en vereisten gaandeweg worden aangescherpt staat tegenover een opzet in de EU gebaseerd op een ideaal of soms theoretisch eindbeeld hoe het er over ruim 35 jaar uit zal (moeten) zien. In de VS lijkt meer ruimte voor tussenstapjes en nieuwe inzichten gaande de rit. De eerste ronde investeringen in de VS levert een divers palet aan projecten op, geënt op de asset portfolio van de ondernemingen waarin de nieuwe projecten moeten worden geïntegreerd. Van CO2-opslag technologieontwikkeling tot koolstofarme of -vrije ammonia, gericht op de kortere en langere termijn. De Amerikaanse regeling ademt bovendien meer vertrouwen in de markt en minder angst om ‘fouten’ te maken met belastinggeld. Dat is begrijpelijk vanuit de Amerikaanse institutionele inrichting van de economie en de rolopvatting van de overheid. Het Verdrag van Lissabon moest de EU dichter naar het Amerikaanse economische systeem brengen. Het is bij wensdenken gebleven, zoals het ingewikkelde en veelomvattende palet aan maatregelen in het Fit for 55 pakket en RePowerEU nadrukkelijk laten zien.
“Buitenlandse hoofdkantoren zien hoofdschuddend de initiële voorsprong van de EU in de regeldrift en wantrouwen stranden”
De vraag is dan welk economisch systeem en bijpassende stimuleringsbenadering de projecten het snelst door de kostbare opschalingsfase heen loodst. Een blik op de documenten van het concept Nationaal Plan Energiesysteem (NPE), de Nederlandse afdronk van de Europese aspiraties, doet vermoeden dat de bureaucratische insteek niet zal leiden tot de significante stappen waarop wordt gehoopt om de moeilijke beginfase vlotjes door te komen. Bovendien zijn de economische omstandigheden sinds 2022 enorm verslechterd waardoor de projecten, die we in gedachten al hebben ingeboekt voor realisatie voor 2030, langer blijven hangen in een voorstadium van de finale investeringsbeslissing. De veranderde kosten van kapitaal, arbeid en materialen, een verdere aanscherping van Europese regels en toenemende onzekerheid over de industriële vraag, zorgen ervoor dat veel van de sommen steeds weer over moeten. Buitenlandse hoofdkantoren zien hoofdschuddend de initiële voorsprong van de EU in de regeldrift en wantrouwen stranden.
Een ander probleem is dat er door de Nederlandse overheid veel te veel wordt geredeneerd vanuit technische efficiëntie en te weinig vanuit economische en maatschappelijke efficiëntie. Technische efficiëntie is een essentieel startpunt in het denken, maar zorgt niet altijd voor een maatschappelijk uitvoerbare oplossing. Ook het olie- en gassysteem hadden zo hun praktische merkwaardigheden, die de huidige test van efficiëntie in de startfase niet zouden hebben gehaald, maar wel veel maatschappelijke waarde hebben opgeleverd.
“Er lijkt meer nagedacht te zijn over hoe het er in 2050 moet uitzien, dan over de start en de tussenliggende fasen”
Opmerkelijk in het concept-NPE is dat bij schaarste - Martien Visser wees al eerder op het veelvuldige gebruik van het woord in de documenten - niet de markt ordent, maar vooral de overheid. Hier speelt volgordelijkheid van stappen, de preoccupatie met technische efficiëntie en de bekende hobbels in het uitrollen van het toekomstbestendige elektriciteitsnet, de opstellers parten. Er lijkt meer nagedacht te zijn over hoe het er in 2050 moet uitzien, dan over de start en de tussenliggende fasen. Maar hoe komen we in 2050 zonder gebruik te maken van industriële dynamiek, ondernemingszin, het opnieuw gebruiken van bestaande kennis- en spullenboel en enige mate van marktwerking?
Dat brengt ons terug naar het fundamentele verschil in de aanpak van de VS en de EU en Nederland: helpt de drift om alles tot in detail vast te leggen, ervan uitgaande dat de bedachte regels elkaar niet in de weg zitten, de opschaling van offshore wind en de waterstofproductie of hinderen de twee volgeladen ‘vrachtwagens’ niet alleen de opschaling maar ook het absorberen van de onverwachte wendingen in het transitieproces. Ik zie uit naar een meer pragmatisch tweede concept-NPE.