Pieter Boot over dat bij alle aandacht voor de PBL-analyse van het Klimaatakkoord-voorstel de Europese dimensie ten onrechte buiten beschouwing blijft.
Bij alle aandacht voor de analyse door het Planbureau voor de Leefomgeving van het voorstel voor een Klimaatakkoord is de Europese dimensie verwaarloosd. Ten onrechte. Drie vragen zijn daarbij relevant: hoe verhouden onze ambities zich tot die van omringende landen, wat gebeurt er momenteel in Europa, en waarom is het belangrijk?
Al eerder heb ik er hier op gewezen dat de Nederlandse reductie van broeikasgassen vanaf 1990 achterloopt bij die in Europa. In 2016 hadden we ten opzichte van 1990 12 procent van de broeikasgasemissies gereduceerd, de EU het dubbele. Het beeld ten opzichte van de ons omringende landen is vergelijkbaar. Om ook enig inzicht te krijgen in wat men de komende jaren wil bereiken combineer ik dat met de doelen voor 2030 en concentreer het op Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk. Het VK loopt voorop. In 2016 had het al 39 procent broeikasgasemissies gereduceerd, en het wettelijk vastgelegde doel voor 2030 is 57 procent. Men moet dus nog 18 procentpunt reduceren. Duitsland heeft het veel moeilijker. In dat land was in 2016 27 procent gereduceerd - vooral door de modernisering van de industrie in het oosten - ,maar dat was vrijwel hetzelfde als in 2010. De doelstelling voor 2010 is minimaal 55 procent.
Duitsland moet dus nog 28 procentpunt reduceren in een situatie waarin er geen schot in de reductie meer zit. Het verschil tussen de landen komt door de kolencentrales. Het VK heeft deze door een nationale CO2 prijs feitelijk dicht gekregen, Duitsland laat (bruin)koolcentrales ook voor de export draaien. Frankrijk had in 2016 iets meer (16 procent) gereduceerd dan Nederland en heeft voor 2030 een lager, wettelijk vastgesteld, doel (40 procent). Dat doel dateert echter al van voor de Klimaatconferentie van Parijs en spoort met een reductie in 2050 van 75 procent, waarvan de regering heeft aangekondigd een aanscherping te bezien. Om het doel te verwezenlijken moet Nederland dus nog anderhalf keer zoveel doen als Duitsland, maar wij zitten al op een klein reductiepad (van 4 procent in 2010 naar 12 procent in 2016). Frankrijk en het VK hebben een geringere opgave, maar ook die landen worstelen daarmee - vooral bij het verkeer en de gebouwde omgeving - en hebben nog geen uitgekristalliseerd beleid om het doel binnen bereik te krijgen.
“Het zou van de zotte zijn als Nederland kolencentrales sluit, terwijl het Polen toegestaan wordt ze te subsidiëren”
Hoe gaat Europa ons helpen? Onder het Bulgaarse voorzitterschap zijn Europese doelen voor hernieuwbare energie in 2030 (32 procent) en energiebesparing (32,5 procent minder verbruik dan het referentiepad) afgesproken. Klimaat- en Energiecommissaris Cañete heeft aangegeven dat die afspraak al ruimte biedt om het Europese broeikasgasdoel aan te scherpen van 40 naar 45 procent reductie ten opzichte van 1990. Dat zou dus geen hogere ambitie inhouden, maar alleen een vertaling van wat al is overeengekomen. Een groep landen zoals Frankrijk, Nederland en Zweden, wil verdergaan, naar 55 procent reductie. Veel Oost-Europese landen zijn daar tegen.
Bijzonder is de positie van Duitsland. In het verleden behoorden onze oosterburen altijd tot de kopgroep van landen die meer wilden. Dat is niet langer het geval. Bondskanselier Merkel gaf aan "niet gelukkig te zijn" met een doel van 45 procent, omdat "we eerst bestaande doelen moeten halen voordat we nieuwe stellen". Deze mening is in lijn met die van de Duitse auto-industrie. Regeringspartner SPD wil echter wel verdergaan. Duidelijk is dat de combinatie van een lastig gesprek over bruinkoolwinning, een harde opstelling van de auto-industrie en angst voor de opkomst van de conservatief-nationalistische AfD het Duitse debat niet makkelijker maakt. De Europese ambitie is echter om voor de Conference of Parties in november in Katowice met een Commissievoorstel voor een aangescherpt doel te komen. Dat is ook van belang omdat een later moment het voor het huidige Europese Parlement onmogelijk zou maken hierover nog tot een standpunt te komen.
Waarom is dit voor ons belangrijk? Niet alleen om een beeld te hebben van de richting waarin we gaan. Maar ook voor de effectiviteit en kosten van ons beleid. De effectiviteit laat zich illustreren aan de hand van de elektriciteitsmarkt. Het huidige Oostenrijkse voorzitterschap heeft als prioriteit een besluit te nemen over de vormgeving van de elektriciteitsmarkt, het laatste punt van het Schone Energiepakket van deze Commissie. Het lastigste onderdeel hiervan betreft de vraag welk soort capaciteitsmarkt er komt. De Commissie heeft voorgesteld een capaciteitsvergoeding niet toe te staan voor kolencentrales zonder CCS, landen als Polen willen dat wel. Maar het zou van de zotte zijn als Nederland kolencentrales sluit, terwijl het Polen toegestaan wordt ze te subsidiëren.
Het kostenvraagstuk laat zich illustreren aan de hand van het transport. PBL heeft in het voorjaar berekend dat strengere Europese normen voor auto's zowat de meest kosteneffectieve vorm van klimaatbeleid zijn. Op dit moment ligt een aanscherping van normen voor personenauto's en de instelling van normen voor vrachtauto's op tafel. Bij personenauto's gaat het om de vraag of de uitstoot in 2030 met 30, 35 of 40 procent omlaag kan, waarbij sommige landen 70 procent haalbaar achten en andere slechts 20 procent. CO2 normen voor vrachtauto's heeft Europa nog niet (in Mexico bestaan ze al jaren). De vrachtauto-industrie vindt 7 procent reductie in 2025 al heel ambitieus, de Commissie denkt aan 15 procent, het conceptrapport van het Europees Parlement spreekt van 20 procent. Hoe strenger de normen zijn, des te meer baat zal Nederland hebben: het helpt ons de eigen doelen tegen lagere kosten te bereiken.
De Nederlandse opgave is, afgezet tegen die van de grote ons omringende landen, relatief groot. Of Europa ons erg gaat helpen is ongewis. Maar zowel voor de effectiviteit als kosten van ons beleid is dat van groot belang.
Pieter Boot is Hoofd sector Klimaat, Lucht en Energie bij het Planbureau voor de Leefomgeving