Zoeken

Lasten en lusten decentrale energie disproportioneel verdeeld

Coby van der Linde: "Meer oog voor behoefte lokale gemeenschappen"

Met het uitkomen van het Energierapport in januari van dit jaar heeft de overheid een nieuwe energiedialoog gestart over de lange termijn ontwikkeling naar een CO2-arme Nederlandse energie-economie. De reductie van de uitstoot van CO2 staat niet meer ter discussie, wel de manier waarop en het tempo waarin Nederland dat denkt te kunnen bereiken. Verder zoekt de rijksoverheid bij burgers, bedrijven, kennisinstellingen, andere overheden en maatschappelijke organisaties draagvlak voor het nieuwe beleid. Uit de met het Energierapport meegestuurde studie van Motivaction blijkt voldoende potentie voor verduurzaming, maar uit het toenemende lokale protest tegen wind op land blijkt dat er nog genoeg werk aan de winkel om het draagvlak onder de bevolking te verbreden en te verstevigen.

Aan het zicht onttrokken?
Gedurende de afgelopen vijftig jaar zijn de lasten van primaire energieproductie geconcentreerd geweest in provincies als Limburg (kolen), Groningen (gas), Drenthe (olie) en de Noord- en Waddenzee (olie en gas). Productie van elektriciteit was van oudsher zeer verspreid over het land, maar door grotere centrales op industriële locaties verdwenen veel centrales uit het zicht van stedelijke bewoners. Bovendien bestaat het hedendaagse elektriciteitsproductiepark vooral uit gascentrales, die veel minder overlast voor de omgeving betekenden dan de oude kolencentrales uit de jaren vijftig en zestig. De enige Nederlandse kerncentrale van enig formaat werd gebouwd in Zeeland, een relatief bevolkingsarme provincie. Het Nederlandse energiesysteem, wat de afgelopen jaren van zo vele kanten is bekritiseerd, heeft veel comfort en gebruiksgemak bereikbaar gemaakt voor veel Nederlanders en de nationale economie. De kwaliteit van elektriciteit en gaslevering in Nederland behoort tot de beste in de wereld met relatief weinig storingen. En daar ligt meteen ook de uitdaging voor de komende jaren. De inpassing van bijvoorbeeld zon- en windenergie moet gebeuren zonder het niveau van energiedienstverlening te verlagen aan huishoudens en bedrijven. Er zal meer decentrale energietechnologie worden geïntroduceerd, terwijl de achtervang van het gecentraliseerde systeem lang nodig zal blijven zolang stroom niet of niet in voldoende mate kan worden opgeslagen. Er is een discussie nodig over de nieuwe publieke belangen, de organisatie van de verandering, en hoe om te gaan met de lusten en lasten die hiermee gepaard gaan.
““Het platteland zal wellicht meer dan evenredig moeten bijdragen in de productie van duurzame energie””
Draagvlak
De discussie gaat niet langer over de richting van het beleid, dat is nu redelijk uitgekristalliseerd, maar wel over de ophanden zijnde herverdeling van de lasten en lusten. Het vertrouwen van burgers in de overheid is in de post-2008 recessie periode niet toegenomen. Solidariteit en het nationale belang zijn een lappendeken van tegenstrijdigheden geworden. Stedelingen kunnen verder soms irritant weinig oog hebben voor de lokale lasten die de nieuwe energieproductie met zich mee kan brengen. Het is niet in de nabijheid van hun huizen en kantoren waar windparken worden gepland, maar op het platteland, waar ruimte beschikbaar is. Waar de stedeling echter een mooie lege plek ontwaart voor windturbines, wordt de ruimtebeleving van een plattelander enorm ingeperkt bij de realisering ervan. Bovendien is het kleine molentje van tien jaar geleden, in de loop van een besluitvormingsprocedure, nu een enorm gevaarte geworden. We zien namelijk ook op lokale schaal al discussies ontstaan tussen landeigenaren en dorpsbewoners over de plaatsing van windparken; aan de rand van het boerenbedrijf, maar naast het dorp. Het bagatelliseren van bezwaren schept een grotere afstand tussen de verschillende burgers en kan besluitvorming verlammen. We zullen ook moeten zien hoe stedelingen reageren als stadsverwarming projecten zorgen voor verplichte aanpassingen aan huizen, straten en buurten. Erkenning van de zorgen die gepaard gaan met de inpassing van nieuwe energieproductie in het landschap levert meer op dan het kortzichtig wegwuiven van bezwaren. Die erkenning kan tevens de basis vormen voor een discussie gericht op constructieve maatregelen voor het eerlijker verdelen van de lusten, zoals investeringen in de leefbaarheid van de desbetreffende lokale gemeenschappen.

De Energiedialoog
De ruimte in de stad is beperkt en het platteland zal wellicht meer dan evenredig moeten bijdragen in de productie van duurzame energie. Steeds blijkt dat mensen niet tegen de komst van nieuwe energieproductie zijn; ze begrijpen dat er iets gedaan moet worden, maar ze begrijpen ook dat de omvang en dus de ‘kosten' van overlast disproportioneel worden verdeeld over verschillende belanghebbenden. De Energiedialoog zal bij het vooruitzicht van meer decentrale energieproductie de lokale gemeenschappen moeten opzoeken. Niet om te vertellen wat het gaat worden, een soort van aankondiging, maar om de bredere behoeften van lokale gemeenschappen te begrijpen. Er zijn in Nederland talloze voorbeelden waarbij stakeholder groepen heel succesvol hebben samengewerkt aan ingrijpende veranderingen. Het gesprek met de samenleving zal ervoor moeten zorgen dat niet alleen de ‘good olds, good olds' van het Haagse energiedebat meedoen, maar dat de discussie juist ook in de haarvaten van de samenleving gevoerd wordt.

Coby van der Linde is directeur van het Clingendael International Energy Programme (CIEP)

Coby van der Linde

Coby van der Linde, senior fellow Centre for International Energy Policy (CIEP)