Het energieverbruik bij uitvoering van het Nederlandse klimaatbeleid ontwikkelt zich ruwweg zoals je dat verwacht: meer besparing en hernieuwbare energie, minder kolen en gas. Maar er is een uitzondering. Het Nederlandse olieverbruik daalt niet, waardoor het aandeel ervan fors stijgt. Wat is hier aan de hand?
Er bestaat een flink aantal scenario’s gericht op het beperken van de mondiale temperatuurstijging tot 2 graden. Als je niet vertrouwt op scenario’s met wereldwijd zeer grote negatieve broeikasgasemissies na 2050 (hetgeen mogelijk is door onder andere de combinatie van biomassa en CCS, waardoor de noodzaak om zeer snel emissies te reduceren vermindert), gaat eerst het kolenverbruik snel dalen en volgt daarna de daling van het olieverbruik. De bandbreedte van het olieverbruik in 2030 ligt in deze scenario’s tussen 5% meer of 10% minder verbruik ten opzichte van 2017 (afgezien van een scenario van het hernieuwbare energie agentschap IRENA die het sterker laat dalen). Dit zijn scenario’s voor de hele wereld, dus inclusief effecten van verdere welvaartstoename in vooral Azië. In de meest recente World Energy Outlook (WEO) van het Internationaal Energie Agentschap (IEA) daalt het olieverbruik in het klimaatscenario in 2018-2030 nog iets sterker tot 2030, en is er ‘binnen enkele jaren’ sprake van een absolute top in de mondiale olievraag. De vraag naar olie in de Europese Unie daalt volgens deze WEO bij uitvoering van het nu reeds voorgenomen beleid met 12,3% in deze periode; als getracht wordt de temperatuurstijging te beperken tot 2 graden is de daling veel sterker. Ook het aandeel van olie in de primaire vraag van de Europese Unie daalt van 32,9% in 2018 naar 29,2% bij voorgenomen beleid en naar 25,9% in een tweegradenscenario. Niet velen zouden iets anders hebben verwacht.
“Na snelle daling kolenverbruik volgt daling van het olieverbruik”
Maar nu Nederland. Hier zien we iets anders. Het aandeel olieverbruik is hier - bij vergelijkbare definities - met 36,3% nu al hoger dan het Europees gemiddelde. Bij voorgenomen beleid conform de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) - inclusief al het beleid dat voor 1 mei 2019 is vastgelegd of aan het Parlement voorgesteld - neemt het toe. Bij uitvoering van het Klimaatakkoord stijgt het nog verder, naar een bandbreedte van 41,4 tot 42,2% in 2030. Het is dan dus meer dan anderhalf maal zo hoog als in de Europese Unie. Niet alleen stijgt dit aandeel, ook het absolute verbruik neemt niet of nauwelijks af. Dus waar het aandeel van het relatief schone aardgas in het Nederlandse primair energieverbruik fors daalt (van 40,7% in 2018 naar 26,6 tot 28,6% in 2030), stijgt dat van het koolstofintensievere olie. Wat kan hiervan de reden zijn?
Omdat er beleidsmatig weinig of geen aandacht voor olie in Nederland is, is er ook weinig onderzoek gedaan naar de achtergrond van deze ontwikkeling. We kunnen er alleen naar gissen. Anderhalf jaar geleden heb ik me er in Energiepodium ook het hoofd over gebroken, waarbij het verschil met de Europese ontwikkeling toen minder opvallend was.
“Vreemd is dat aandeel aardgas daalt en het olieverbruik in Nederland stijgt”
De KEV 2019 analyseert dat de doorzet van de Nederlandse raffinagesector tot 2030 zal krimpen. Maar omdat stookolie voor scheepvaartbunkers vanaf dit jaar aan strengere zwaveleisen moet voldoen, neemt het energieverbruik per eenheid geproduceerde brandstof volgens de KEV toe. Alle recente investeringsprojecten van raffinaderijen in Nederland zijn ook gericht op het verhogen van de kwaliteit van de producten. Bij elkaar zal de productie in Nederland bij het voorgenomen beleid van de KEV weinig veranderen. Bij uitvoering van het Klimaatakkoord verandert dat licht. Er verandert daardoor naar verwachting maar weinig in het olieverbruik van de industrie, die goed is voor meer dan de helft van het Nederlandse olieverbruik. Het Nederlandse klimaatbeleid richt zich immers op de directe emissies, dus over feedstocks of internationale bunkers maken we ons minder druk. De rest gaat naar het transport waar het Klimaatakkoord door enige besparing en wat meer biobrandstoffen voor een geringe daling zorgt (mogelijke verdere stimulering van elektrisch vervoer na 2025 is door het PBL niet meegenomen). Bij elkaar is de daling niet noemenswaardig.
“Mondiale scenario’s kijken naar wat nodig is, het Nederlandse beleid naar wat meetelt”
Ook als we veronderstellen dat Nederland een comparatief voordeel heeft in raffinage is het verschil met de mondiale en Europese ontwikkeling opmerkelijk. De mondiale scenario’s kijken naar wat nodig is, het Nederlandse beleid naar wat meetelt. Internationale bunkers en plastics zijn internationale markten. Maar op den duur zal klimaatbeleid ook daar effect krijgen. Dat het Nederlandse klimaatbeleid in de industrie tot 130 PetaJoule besparing op gas zou leiden en niet tot besparing op olie is opmerkelijk. Als we met de WEO van het IEA veronderstellen dat ruwweg de helft van de reductie van broeikasgasemissies in de industrie door het verschil van een klimaatscenario en een scenario met alleen voorgenomen beleid te realiseren is door efficiencyverbetering van energie- en materiaalverbruik, zal dat in Nederland niet heel veel anders zijn. De reducties in het mondiale olieverbruik in 2030-2040 zijn in de meeste klimaatscenario’s verder groter dan die in 2018-2030. Op termijn ligt er dus ook voor Nederland nog een agenda braak.
De recente gang van zaken in het Midden-Oosten illustreert de kwetsbaarheden van de oliemarkt. Met een Nederlands olieverbruik dat oploopt naar meer dan 40% van het totaal, anderhalf maal zo groot wordt als dat van aardgas en dat afwijkt van Europese trends is er alle reden ook hier aandacht aan aardolie te schenken.