Sible Schöne: "Zonne- en windenergie hebben grote gevolgen voor het verdienmodel van de oude elektriciteitsbedrijven"
Energiebedrijven hebben moeite om de toename van groene stroom te bolwerken. Er kunnen zelfs energiebedrijven omvallen. We mogen dit niet afdoen als bedrijfsrisico voor de sector. De inpassing van zonne- en windenergie is een gezamenlijke opgave en één van de grootste uitdagingen waar we als land en als EU voor staan. De energiesector huilt echte tranen.
Een ding is zeker: een schone energievoorziening kan niet zonder zonnepanelen en windturbines. Daarover zijn milieuorganisaties, energiebedrijven en overheid het eens. De ambitie uit het SER Energieakkoord luidt dat in Nederland het aandeel zonne-energie in de stroomproductie stijgt naar 5 procent zon over tien jaar. En dat van wind naar 25 procent over tien jaar. In 2030 moet dat zelfs het dubbele zijn.
De ervaringen in Duitsland laten echter zien dat grootschalige introductie van zon en wind nieuwe problemen oproept. In Duitsland ligt het aandeel zonne-energie op bijna 5 procent. Dat lijkt weinig. Maar dat getal is een gemiddelde over een heel jaar. Over dag en nacht. En er zitten niet te onderschatten uitschieters naar boven in. Op een zonnige zomermiddag explodeert het aandeel zonnestroom plots naar zo'n 50 procent van de totale stroomproductie. De reden is dat de zon niet altijd schijnt. Voor een bijdrage van 5 procent zonnestroom is tien keer zo veel vermogen nodig als voor een vergelijkbare bijdrage van stroom uit een kolen- of gascentrale.
““Bedrijven moeten centrales openhouden die maar een deel van de tijd draaien””
Zonne- en windenergie hebben grote gevolgen voor het verdienmodel van de oude elektriciteitsbedrijven. Het net moet altijd op spanning moet zijn: er moet altijd evenveel stroom worden geproduceerd als er wordt verbruikt. Dat betekent dat gas- of kolencentrales stroom flexibel energie moeten aanbieden, afhankelijk van of de zon schijnt en of de wind waait. Bedrijven moeten kortom centrales openhouden die maar een deel van de tijd draaien. En dat kost geld.
Het probleem van het openhouden van centrales speelt nu al in Zuid-Duitsland. Om te zorgen dat energiebedrijven reservecentrales aanhouden, overweegt Duitsland inmiddels om een capaciteitstarief in te stellen: een bedrijf krijgt geld voor het openhouden van centrales die niet draaien.
Het is echter veel te simpel om het capaciteitstarief als de oplossing naar voren te schuiven. Het is eerder de laatste en minst aantrekkelijke optie. In eerste instantie moet worden ingezet op de volgende opties:
1. Versterking van het Europese hoogspanningsnet. Dit staat inmiddels hoog op de agenda in Duitsland en in Brussel.
2. Koppeling van vraag en aanbod van stroom. Dit vraagt om slimme netten en de integratie van de levering van warmte en stroom.
3. Opslag van stroom. Bijvoorbeeld voor zonneparken. Op dit moment is de enige grootschalige optie opslag in stuwmeren. Opslag in accu's is erg duur. Dat kost nu 40 cent per kilowattuur, en wordt op termijn mogelijk 10 à 20 cent per kilowattuur.
4. Stimuleren van elektrisch vervoer. Elektrische voertuigen kunnen dienen als opslag van zonne-energie op de momenten dat er overschot is. Bovendien kan elektrisch vervoer fors bijdragen aan de koppeling van vraag en aanbod van stroom.
Het is van groot belang om verantwoordelijkheden helder te maken en te bepalen wie de kar gaat trekken bij versterking van het hoogspanningsnet, opslag van stroom, het stimuleren van warmte-koudeopslag en elektrisch vervoer. Wie kan deze overstijgende rol op zich nemen? Een belangrijker positie voor de (maatschappelijke) netwerkbedrijven ligt voor de hand.
Een oplossing is ook om de elektriciteitsprijs veel sterker te laten variëren door de dag heen. Dat kan betekenen dat volledige saldering op termijn wordt afgeschaft. Een huishouden met voldoendezonnepanelen kan zich wat betreft zijn stroom energieneutraal noemen, maar is uiteraard niet autonoom. Het huishouden gebruikt een deel van de zonnestroom, zo'n 50 procent, direct achter de meter. De rest gaat naar het stroomnet. Voor het eerste deel kan de eindverbruikersprijs gelden; voor de stroom die naar het net gaat de marktprijs. Een dergelijke maatregel zou bijvoorbeeld in kunnen gaan als het aandeel zonne-energie in de stroomproductie 5 procent bedraagt. De eigenaar van zonnepanelen krijgt zo een prikkel om zelf opgewekte stroom ook zelf op te slaan en te gebruiken.
Samengevat vraagt de grootschalige introductie van zon en wind een integrale visie op de hele energievoorziening. Niet alleen op de stroomvraag, maar ook op de vraag naar warmte en transport. De ervaringen in Duitsland leren dat de discussie hierover niet snel genoeg kan worden gestart. We moeten de zorgen van de energiesector niet weghonen, maar aangrijpen als signaal om zo snel mogelijk aan de slag te gaan.
Sible Schöne is Programma Directeur van HIER Klimaatbureau. Een kortere versie van dit artikel verscheen vandaag in het Financieele Dagblad.