Pieter Boot: de manier waarop in het Groningenbesluit met kosten wordt omgegaan om een gewenst doel te bereiken kan inspirerend zijn voor hoe dat ook bij de klimaataanpak zou kunnen
De afgelopen maand heeft minister Wiebes van Economische Zaken en Klimaat twee kloeke brieven geschreven waarin de contouren van de kabinetsinzet voor het Klimaatakkoord en zijn besluit inzake de gaswinning uit het Groningenveld zijn verwoord. De broeikasgasemissies moeten in 2030 49 procent lager zijn dan in 1990 en in Groningen wordt dan geen gas meer gewonnen. De twee brieven lijken betrekkelijk zelfstandig van elkaar te zijn geschreven. Ook in toonzetting is er een verschil. Welke samenhang is er, of zou er kunnen zijn, tussen deze twee pijlers van het energiebeleid?
Eerst die toonzetting. In de klimaatbrief van 23 februari is de minister resoluut over zijn inzet, maar met zorg voor de kosten. Blijft het betaalbaar? In de brief over het Groningengas is die zorg op de achtergrond geplaatst: economische en financiële gevolgen zijn van minder belang. Dat is een legitieme keuze van de minister, maar hoe kunnen we die begrijpen? Of de minister vindt de veiligheid van Groningen op dit moment veel belangrijker dan de gevolgen van klimaatverandering, of de kosten van het Groningenbesluit zijn zoveel lager dat je je minder zorgen hoeft te maken over die kosten. Dat de veiligheid van Groningen urgenter en zichtbaarder is begrijp ik. Maar achterliggend doemt daarmee de vraag op naar de weging van de ene veiligheid ten opzichte van de andere. Resteren de kosten.
Er zijn geen vergelijkbare cijfers bekend over de twee beleidsinzetten. Laten we echter proberen tot een ordegrootte te komen. De gasbaten bedroegen in 2016 en 2017 elk ongeveer 2,85 miljard euro per jaar, veel lager dan voorgaande jaren. In 2017 kwam dit voor 22,6 miljard m3 door winning uit het Groningenveld en voor 17,3 miljard door gaswinning uit de kleine velden. De Rekenkamer heeft in 2014 de nationale gasbaten nader bezien en gaf aan hoe op dat moment ongeveer 75 tot 80 procent van die gasbaten uit het Groningenveld afkomstig waren (de staat ontvangt zo'n 85-90 procent van de opbrengst van het Groningenveld, tegen 65-70 procent uit de kleine velden waar de productiekosten hoger zijn). De opbrengst is de som van volume maal prijs. Idealiter berekenen we nu de ‘stranded assets', de waarde van het niet geproduceerde gas, maar dat vraagt veel veronderstellingen.
“De ordegrootte zijn de kosten van het terugbrengen van de gaswinning in Groningen en die van de energietransitie in 2030 vergelijkbaar”
De Nationale Energieverkenning 2017 (NEV) voorziet een geleidelijke toename van de gasprijs, tot een verdubbeling in 2030 ten opzichte van 2015. In een scenario met gelijkblijvende gaswinning in Groningen als die in 2017 zou de opbrengst voor de staat dus ruwweg verdubbelen van driekwart van 2,85 miljard euro (is 2 miljard) naar zeg 4 miljard in 2030 (afgezien van inflatie). Bij een productie van nul is de overheid dat dus kwijt. Daar komt in elk geval de gederfde opbrengst van de eigenaren van de NAM bij. We moeten dan wel het kleineveldenbeleid in standhouden. De totale kosten van de energietransitie worden niet uitgedrukt in kosten voor de staat, maar voor de hele maatschappij. Vorig jaar april schatte PBL dat deze ten opzichte van een referentie zonder extra beleid 3,5 tot 5,5 miljard euro per jaar zouden bedragen. Veel kosten, bijvoorbeeld van wind op zee en van zon-PV zijn sindsdien verder gedaald en als de SDE+ breder inzetbaar is dan voor alleen hernieuwbare energie, komen ook andere emissie reducerende opties in beeld. Laten we daarom veronderstellen dat de onderkant van de bandbreedte reëler is.
Conclusie van dit achterkant van een bierviltje is dat de ordegrootte van kosten van het terugbrengen van de gaswinning in Groningen en van de energietransitie in 2030 vergelijkbaar zijn. Het ene kan het dubbele zijn van het andere, maar niet honderdmaal zoveel. Puur vanuit de kosten bezien is er dus reden even zorgvuldig na te denken over het een als over het ander. Bas Heijne schreef in zijn column in NRC Handelsblad hoezeer hij de daadkracht van het kabinet apprecieerde. Dat het gasbesluit maar een kleinigheid zou kosten geloofde hij niet - dat zou meer worden. Hij had het er graag voor over. Misschien is er dan reden om ook iets royaler naar de te maken kosten voor het tegengaan van klimaatverandering te kijken. En als we het niet aan de wereldwijde emissiereductie besteden, zijn we het geld kwijt aan de aanpassing aan klimaatverandering en kosten van stormen en slagregens.
Inhoudelijk hebben de twee transities ook iets met elkaar te maken. Minister Wiebes wijst daar in een alinea in de Groningenbrief ook op: als er minder (laagcalorisch, Groningen) gas in de gebouwde omgeving wordt gebruikt, zou dat in 2030 tot een vermindering in het verbruik van 0,4 tot 1,8 miljard m3 kunnen leiden. De berekening van PBL indiceerde dat dit wel relatief dure maatregelen zijn.
Hierachter ligt een andere vraag: wat willen we in Nederland met het gas? Nog niet zo lang geleden behoorden we tot de landen met het hoogste aandeel gas in het energieverbruik ter wereld. Dat is voorbij. De NEV indiceert dat het aandeel gas nu kleiner is dan dat van olie en dat het verschil steeds groter wordt. Het gas wordt verbruikt in de industrie, de gebouwde omgeving en de elektriciteitsvoorziening. Dat zal waarschijnlijk nog vele jaren het geval blijven. Het Internationaal Energie Agentschap raamt in de World Energy Outlook 2017 dat in een scenario dat bijdraagt aan een temperatuurstijging die tot 2 graden beperkt blijft, het Europese gasverbruik in 2016-2040 met een kwart daalt (zonder nieuw klimaatbeleid is het constant).
De afname wordt uiteindelijk vooral veroorzaakt door de elektriciteitsproductie, waar gascentrales steeds meer de rol zullen krijgen van back-up als het niet waait of de zon niet schijnt. Maar pas nadat ze de kolencentrales uit de markt hebben kunnen drukken, wat momenteel niet vanzelfsprekend is. Het gasverbruik als grondstof of in de (petro-)chemie zal echter minder dalen. Zonder het klimaatakkoord zal ook in Nederland het gasverbruik maar heel licht dalen. Bij uitvoering van het Groningenbesluit worden we dan rond 2021 netto gasimporteur. Dat klinkt dramatischer dan het is. Ook nu zijn we al een groot doorvoerland. In 2015 werd meer dan 40 procent van het gas dat door Nederland stroomde geïmporteerd. Maar de verhouding van import en eigen productie gaat drastisch verschuiven. Ook bij uitvoering van de klimaatambities zullen we nog lang gas gebruiken, maar wordt de toepassing meer maatwerk.
De twee pijlers van het energie- en klimaatbeleid zijn helder geschetst. De Nederlandse gasproductie gaat sneller omlaag dan het verbruik. Het ligt voor de hand bij beide pijlers even toekomstgericht te zijn. Natuurlijk kan de overheid eenvoudiger over haar eigen budget beschikken dan kosten aan de maatschappij opleggen. Maar dan vind ik de wijze waarop in het Groningenbesluit met kosten wordt omgegaan om een gewenst doel te bereiken toch inspirerend voor de wijze waarop dat ook bij de klimaataanpak zou kunnen.
Pieter Boot is Hoofd sector Klimaat, Lucht en Energie bij het Planbureau voor de Leefomgeving