Hoewel de uitspraak niet juridisch bindend is, wordt algemeen verwacht dat zij grote invloed zal hebben op de honderden lopende klimaatrechtszaken wereldwijd. Specifiek wordt verwacht dat dit zal leiden tot meer succesvolle rechtszaken tegen nieuwe olie- en gasprojecten en tot claims voor compensatie van klimaatschade. De uitspraak richt zich primair op staten, maar biedt ook aanknopingspunten voor rechtszaken tegen fossiele bedrijven en hun nieuwe projecten.
In dit artikel ga ik in op wat landen en bedrijven proactief zouden kunnen doen naar aanleiding van deze uitspraak – voor het klimaat, maar ook om voorbereid te zijn op toekomstige rechtszaken die hierop zullen voortbouwen.
De grens van 1,5°C: doel of dogma?
Het Hof benoemde de 1.5 graden grens als het de-facto doel van het Parijsakkoord. Ambitieuze en duidelijke doelen zijn essentieel, maar het zou wel erg toevallig zijn als 1,5°C exact het optimale doel zou zijn voor mens en natuur. De wereldwijde vervanging van het energiesysteem in korte tijd is een unieke en enorme opgave. Vergelijk het met een situatie waarin iedereen in Amsterdam volgend jaar zijn huis wil isoleren en klimaatneutraal maken: knelpunten en schaarste leiden onvermijdelijk tot prijsstijgingen en vertragingen. Op mondiale schaal geldt hetzelfde – de snelheid waarmee zo’n transitie kan plaatsvinden is beperkt door fysieke, economische en sociale grenzen.
Soms helpt het om in extremen te denken. Als fossiele energie binnen vijf jaar verboden zou worden, zou vrijwel alles stilvallen, met chaos, oorlogen, massamigratie en ecologische schade als gevolg. Maar als we doorgaan op de huidige weg, kunnen de gevolgen net zo catastrofaal zijn. Het Hof spreekt niet voor niets van een existentiële dreiging.
Ergens tussen deze extremen ligt een optimale transitiesnelheid, waarin de impact op mens en natuur geminimaliseerd wordt. Dat dit optimum precies bij 1,5°C zou liggen is onwaarschijnlijk; die grens is voornamelijk gekozen om de additionele risico’s van 2°C te vermijden. De haalbaarheid en de risico’s van een (te) snelle wereldwijde transitie zijn daarbij onvoldoende meegewogen.
De fossiele olifant in de kamer
Het Hof is helder: de hoofdschuldige is de uitstoot door fossiele energieproductie en -gebruik. Die moet omlaag. Staten zijn hiervoor verantwoordelijk via meerdere internationale verdragen. Tot nu toe was het idee dat deze emissies zouden dalen door fossiele energie geleidelijk te vervangen met alternatieven. Maar ondanks de spectaculaire groei van duurzame energie is de energietransitie tot dusver vooral een energie-additie gebleken. Het gebruik van fossiele energie groeit nog steeds, zij het trager.
Met de opkomst van AI en de snel groeiende energievraag in opkomende landen zal de mondiale energievraag voorlopig blijven stijgen. In de VS nam het kolengebruik in de eerste helft van dit jaar zelfs toe, en plannen om kolencentrales vervroegd te sluiten zijn opgeschort.
Het is dan ook een illusie om te denken dat overheden vrijwillig fossiele productie of import zullen beperken zolang de vraag groot blijft. Historisch gezien is dat nooit gebeurd – de politieke prijs van hoge energieprijzen is simpelweg te hoog. Daarnaast zijn hoge energieprijzen natuurlijk schadelijk voor de economie in het algemeen en voor mensen en landen die nog energiearmoede kennen in het bijzonder.
Wat kunnen overheden dan wél doen?
Naast het opschalen van duurzame alternatieven, verbeteren van energie-efficiëntie en stimuleren van gedragsverandering (zoals betere vleesvervangers, beter OV, en circulaire economie), zullen overheden nu ook iets moeten doen aan de fossiele aanbodkant. Voor elk nieuw project – zoals gasproductie, LNG-terminals of gascentrales – moet duidelijk zijn hoe de extra emissies worden beheersd en tijdig op ‘net zero’ uitkomen. Het Hof benadrukt expliciet dat het daarbij niet alleen gaat om directe emissies van een project, maar ook om de zogenaamde downstream emissies bij fossiele productie.
Kortom, overheden zullen meer grip en controle moeten krijgen op alle koolstofstromen en voorraden.
Industrieel koolstofmanagement
Zoals professor Myles Allen (Oxford) stelt: we moeten stoppen met emissies van fossiel energiegebruik, lang voordat we fossiele energie zelf volledig hebben uitgefaseerd. Dat klinkt eenvoudig, maar de implicaties zijn enorm.
In optimistische scenario’s moet rond 2050 jaarlijks 5 tot 10 Gton CO₂ permanent worden opgeslagen – vergelijkbaar met de jaarlijkse olie- en gasconsumptie. Ongeveer 75–90% van de emissiereducties komt dan van het afbouwen van fossiel gebruik via alternatieven en efficiëntie, de rest van CO₂-afvang (CCS), atmosferische verwijdering (CDR) en hergebruik (CCU). Gezamenlijk vallen deze technologieën onder Industrieel Koolstofmanagement.
Er is niet alleen onzekerheid over hoeveel koolstof we in 2050 nog nodig hebben, maar ook over welke technologieën dominant zullen zijn. Hieronder (en in het plaatje) drie scenario’s:
- De meeste koolstof komt nog uit geologische bronnen (olie, gas, kolen, kalksteen).
- Hergebruik en afvalstromen vormen de voornaamste bron.
- Koolstof wordt grotendeels uit de atmosfeer gehaald (via biomassa of Direct Air Capture).
In alle drie de scenario’s zijn de netto emissies nul en wordt geen geologische koolstof meer toegevoegd aan de korte koolstofcyclus. Dit zogenoemde geologisch net zero is volgens klimaatwetenschappers essentieel voor temperatuurstabilisatie.
Naar borgend en adaptief beleid
Hoe kunnen overheden aannemelijk maken dat ze hun koolstofstromen onder controle hebben en dat nieuwe fossiele projecten niet in strijd zijn met hun wettelijke plichten volgens het Internationaal Gerechtshof?
De meest transparante en robuuste manier is het invoeren van borgend en adaptief beleid.
Borgend beleid fungeert als vangnet: het garandeert dat klimaatdoelen worden gehaald, ook als andere beleidsmaatregelen onvoldoende blijken. Het werkt sectoroverstijgend en geldt voor alle fossiele koolstof die nog wordt gebruikt in een land.
Adaptief beleid houdt rekening met onzekerheden – zoals hoeveel koolstof nog nodig is, waar die vandaan komt, en technologische of geopolitieke ontwikkelingen.
Een krachtig voorbeeld is de Carbon Takeback Obligation (CTBO): producenten van fossiele koolstof worden verplicht een oplopend percentage van de CO₂-uitstoot van hun producten in te zamelen en permanent op te slaan, met als doel 100% in 2050. Zij mogen zelf kiezen of dit voornamelijk gebeurt via CCS, CDR en/of CCU. Verhandelbare opslagcertificaten zorgen voor economische efficiëntie en maken subsidie overbodig. Door producenten verantwoordelijk te maken voor koolstofopslag, worden ze gestimuleerd om te investeren in de verbetering van technologieën voor koolstofafvang en -opslag. Het zorgt er ook voor dat er tijdig voldoende CO2-opslagcapaciteit is.
Een CTBO stelt opslagdoelen in verhouding tot de hoeveelheid fossiele koolstof die nog wordt gebruikt. Bij succesvolle reductie-inspanningen hoeft weinig opgeslagen te worden; bij tegenvallers neemt de opslagverplichting automatisch toe. Zo ontstaat een compromis tussen energiebehoefte en klimaatverantwoordelijkheid: fossiele energie kan nog worden gebruikt, maar onder steeds strengere uitstootvoorwaarden.
Voor grootschalige implementatie is EU-samenwerking nodig, en samenwerking met landen waaruit nog geimporteerd wordt, zoals Noorwegen. Een snellere opschaling van koolstofmanagementtechnieken is nodig voor de klimaatdoelen maar ook economisch interessant voor Nederland en de EU. Nederland heeft hierbij een strategische voorsprong: een sterke chemie- en energiesector, nabijgelegen opslagcapaciteit, en een innovatieve kennisinfrastructuur. Nederland kan de werking van een CTBO voor aardgas demonstreren, bijvoorbeeld voor gaswinning op de Noordzee. Daarmee kan het vergunningsproces versneld worden en ontstaat een voorbeeld voor andere landen. Nederland zou tevens kunnen pleiten voor een EU-brede CTBO als logisch vervolg op de recent ingevoerde 50 Mt/j injectiecapaciteit verplichting voor olie- en gasproducenten in de EU.
Concluderend
In 2019 hadden 19 rechtenstudenten van door zeespiegelstijging bedreigde eilanden in de Stille Oceaan het gedurfde idee om het Internationaal Gerechtshof om een uitspraak te vragen over twee eenvoudige vragen:
- Wat zijn de verplichtingen van staten onder bestaand recht om klimaatverandering te beperken?
- Wat zijn de juridische consequenties als staten hierin tekortschieten?
De uitspraak van 23 juli geeft daarop een krachtig antwoord, en beperkt de speelruimte voor landen (en bedrijven) die hun verantwoordelijkheden onvoldoende serieus nemen.
De grote vraag is of dit zal leiden tot versnelde emissiereductie. Dit najaar is de 30e klimaattop in Brazilië. Ondanks vele rapporten, waarschuwingen en akkoorden nemen de emissies nog elk jaar toe.
Kan deze uitspraak een doorbraak forceren?
Dat zal deels afhangen van de juridische opvolging. Ook zijn rechtszaken traag en onzeker. Daarom is het te hopen dat deze uitspraak landen motiveert om proactief te handelen: door 'geologisch net zero' toe te voegen aan hun klimaatdoelen, en fossiele energieproductie afhankelijk te maken van voortgang met permanente koolstofopslag. De hoofdrolspelers in dit drama (landen met veel fossiele energie productie en/of gebruik) zouden het voortouw kunnen en moeten nemen.
Dat zou een waardige en noodzakelijke reactie zijn op deze historische uitspraak van het Internationaal Gerechtshof.