Pieter Boot: "Uitstoot Zweden moet in 2045 85% lager zijn"
Sinds vijf partijen in
januari hun initiatiefvoorstel voor een klimaatwet bij de Tweede Kamer hebben
ingediend is het in ons land stil aan dit front en krijgt het gesprek over een
nieuw kabinet voorrang. In andere landen gebeurt er meer. Dat gaat
verschillende kanten op en we kunnen er enkele lessen uit trekken.
Het duidelijkst is Zweden. Nadat de klimaatminister Isabella Lövin zich bij de indiening van het voorstel tot
een klimaatwet had laten fotograferen met alleen vrouwen om haar heen - een
verwijzing naar de veelal mannelijke entourage rond ondertekeningen door de
Amerikaanse president Trump - werd deze wet op 15 juni door het Zweedse
parlement aangenomen. Het is een zeer ambitieuze wet, die per 1 januari 2018
van kracht wordt. In 2045 moet de uitstoot van broeikasgassen op Zweeds
grondgebied tenminste 85 procent lager zijn dan in 1990 (Zweden zat in 2015 op
25 procent reductie). In het binnenlandse transport, de industrie en de
elektriciteitsproductie moet de afname nog sneller verlopen. In 2045 mogen er
ook geen netto broeikasgasemissies meer zijn (groeiende bossen moeten de
resterende CO2 opvangen). Daarna moeten de emissies negatief worden,
door bijvoorbeeld de combinatie van biomassa en afvang en opslag van koolstof
(CCS). Voor nog verdergaande maatregelen denkt men ook aan financiering van
reducties in andere landen. Zweden loopt hierbij zelfs in Scandinavië voorop,
maar de cijfers van de Klimaatwet in Finland uit 2015 zijn niet substantieel
anders (iets meer resterende emissies en iets meer opvang door bossen, maar nog
geen aandacht voor negatieve emissies), terwijl de details van een Noorse
klimaatwet nog worden doordacht.
Interessant aan deze Scandinavische aanpak is het grote belang dat aan een
brede parlementaire steun wordt gehecht. De wet wordt meestal ook in een
parlementaire commissie voorbereid, die (anders dan in Nederland) bewust ook de
in dit opzicht meer behoudende partijen omvat. Ambitieuze partijen doen daar in
hun ogen concessies (in Finland werden de concrete beleidsmaatregelen uit het
wetsvoorstel gehaald), maar krijgen daar brede steun en daarmee
beleidszekerheid voor de langere termijn voor terug. Bij de uitvoering van de
wet kan die nog groter worden. In Finland stemden de Ware Finnen (enigszins te
vergelijken met de Nederlandse PVV) tegen het wetsvoorstel, maar nu ze zelf in
de regering zitten hebben ze hun mening herzien, zo werd ons op een bijeenkomst
over klimaatwetgeving in Brussel door de Finse vertegenwoordiger verteld.
Finland werkt nu sinds 2015 met een klimaatwet die, zoals de Britse, vooral
procedureel van aard is en stelt dat deze de rol van het parlement in het
beleid heeft versterkt. Naar het oordeel van betrokkenen wordt de wet er
serieus genomen. Niet alles wordt door een enkele wet opgelost. In de
hiërarchie van het beleid kan het Finse ministerie van Financiën zich
veroorloven te stellen dat het belastingplan natuurlijk geen onderdeel van milieubeleid
kan zijn.
““Een Klimaatwet alleen is onvoldoende om voortdurend voortgang te boeken””
De Britten hebben het
ondertussen ook bij de uitvoering van het klimaatbeleid moeilijk. In 2008
hadden ze de eerste klimaatwet ter wereld en elk voorstel daarna in andere
landen heeft zich in meer- of mindere mate op dit voorbeeld gebaseerd. Maar het
enthousiasme voor vergaand beleid is wat gedaald en door de Brexit hebben
andere politieke zorgen de overhand, terwijl de relatief makkelijke emissiereducerende
maatregelen zijn genomen. In de Britse elektriciteitssector zijn door
doeltreffend beleid, dat aanzienlijk ambitieuzer is dan de Europese aanpak,
grote broeikasgasreducties gerealiseerd. Een vervolg daarop is tot ongeveer 2025
voorzien. Maar de stappen die daarna gezet moeten worden zijn onduidelijk en de
transitie van de warmtevoorziening in gebouwen en van de transportsector
stagneert. Een vertegenwoordiger van het Britse Committee on Climate Change in
Brussel dacht dat dat ook kwam doordat de Engelse klimaataanpak sterk op grote
elektriciteitsbedrijven is gericht en relatief weinig aandacht heeft voor de
individuele burger. En in de gebouwde omgeving en in de auto zit die burger
doorgaans aan het stuur. Een gedachtewisseling met hem of haar kan je niet
uitstellen.
Bij elkaar zijn er dus bemoedigende voorbeelden in onze nabije omgeving te
vinden, maar blijkt ook dat een wet alleen onvoldoende is om voortdurend
voortgang te boeken. Het is een hulpmiddel voor een grote transitie. Vergaande
reducties van broeikasgassen zijn grote zaken, waarvan we allemaal de gevolgen
zullen merken. De discussie daarover gaat ons niet alleen als
energieprofessional, maar ook als burger aan.
Pieter Boot is Hoofd sector Klimaat, Lucht en Energie bij het Planbureau voor de Leefomgeving