Pieter Boot over de voors en tegens van het sluiten van kolencentrales
Eind vorig jaar maakte het Planbureau voor de Leefomgeving een eerste inschatting van het mogelijke effect van opties en maatregelen uit het Regeerakkoord op de emissies van broeikasgassen. De aandachtige lezer zag daarin een grote bandbreedte bij de beoordeling van de sluiting van kolencentrales. Die bandbreedte maakte nogal wat uit. Zo'n sluiting kon 8 Mton emissiereductie opleveren, maar ook 16 Mton - afhankelijk van hoe je er naar keek. Bij een mogelijk totaaleffect van alle maatregelen uit het Regeerakkoord van 11-19 tot 19-26 Mton is dat natuurlijk een groot verschil. Het maakte wel duidelijk dat nog niet de hele ambitie van het kabinet met de voorgestelde aanpak kon worden gerealiseerd.
Nu we richting besprekingen voor het Klimaatakkoord gaan die uitzicht moeten gaan bieden op het bereiken van de hele ambitie van het kabinet, is het uiteraard belangrijk om goed te begrijpen welk effect maatregelen hebben. Wat betekent de bandbreedte en hoe kunnen we er het best mee omgaan?
In de inschatting maakte PBL al duidelijk waar het om gaat. Een voorbeeld verduidelijkt dat. Stel dat het beleid om kolencentrales te sluiten wordt uitgevoerd. Hoeveel emissiewinst levert dat op? Als je vindt dat die elektriciteit toch ergens vandaan moet komen, dan ligt voor de hand om te veronderstellen dat deze sluiting in Nederland elders - binnen of buiten Nederland - wordt opgevangen. Je kunt aannemen dat dan gascentrales in Nederland of daarbuiten meer ingezet moeten worden. Ruwweg veronderstel je dan dat de helft van de emissiedaling als gevolg van de sluiting van kolencentrales in Nederland weer teniet gedaan wordt door extra emissies van gascentrales.
“We leven niet op een eiland. Wat we doen heeft ook invloed elders, en andersom”
Een andere aanpak is om sterker te kijken naar de emissies op het Nederlandse grondgebied in het jaar 2030. In dat jaar zou volgens de Nationale Energieverkenning 2017 Nederland netto exporteur van elektriciteit zijn. Als we de kolencentrales sluiten, exporteren we dan minder elektriciteit. De hele winst aan broeikasgasreductie komt Nederland dan toe! Dat klinkt mooi. Maar als we nadenken over een andere mogelijke maatregel, levert die tweede aanpak juist minder op. Stel het Klimaatakkoord laat zich van zijn groen-industriële kant zien, en besluit nog meer wind op zee tot 2030 neer te zetten. Volgens de eerste aanpak levert dat reducties op, want meer elektriciteitsproductie door wind leidt tot minder productie door het fossiele alternatief. Maar volgens de tweede aanpak schiet je er inzake broeikasgasemissies in Nederland helemaal niets mee op, want we gaan nog meer elektriciteit produceren en reduceren nauwelijks emissies op het Nederlands grondgebied.
Dit is lastig. Geen van beide methoden is helemaal bevredigend. De eerste methode is mooier omdat het meer recht doet aan de interactie van elektriciteitsopties in de Nederlandse energietransitie. Natuurlijk maakt meer windenergie ons elektriciteitspark schoner. En misschien zijn we in 2030 bij bepaalde veronderstellingen over kosten en prijzen elektriciteitsexporteur, maar enkele jaren daarna weer niet als Duitsland nog meer windturbines heeft neergezet. Die aanpak is dus ook stabieler. Maar de tweede geeft terecht aan dat we niet op een eiland leven. Wat we doen heeft ook invloed elders, en andersom.
Misschien is het dus maar het beste te erkennen dat er geen ideale methode bestaat. Maar dat inzicht zou ons niet moeten belemmeren om verstandig beleid te voeren. Enerzijds is dan af te spreken hoe we voor het Klimaatakkoord op een stabiele manier effecten van afspraken beoordelen. De eerste methode lijkt daarvoor dan de meest aangewezene. Anderzijds moeten we natuurlijk aan de slag om voor elkaar te krijgen dat Europa een hoger emissiedoel afspreekt dat werkelijk rechtdoet aan het Klimaatakkoord van Parijs. Zweden heeft aangekondigd zich daarvoor in te gaan spannen en noemt Nederland als mogelijke bondgenoot. Een Duitse toponderzoeker komt bij PBL langs om de Duitse en Nederlandse ramingen te vergelijken en te bezien welke invloed zinvol beleid in het ene land op het andere land kan hebben.
Kortom, soms zijn er geen ideale cijfers, maar kan je al wel verstandig handelen.
Pieter Boot is Hoofd sector Klimaat, Lucht en Energie bij het Planbureau voor de Leefomgeving