Overheidsbeleid gaat over doelen en middelen. Wat willen we behalen, behouden of bezweren? En met welk geld en welke regels?
Na een jaar schrijven moge duidelijk zijn wat ik wil behouden. Dat wil ik vanwege het praktische nut van de natuur. Koolmezen beschermen de druiven waarvan we smakelijke wijn maken. Tropische planten bevatten geneeskracht waarvan farmaceuten pillen maken. Smeltwater doordrenkt Italiaanse velden waarop arborio-rijst groeit, waarop koeien grazen wier Parmezaan we over onze risotto raspen. En ik vind geen vis zo lekker als haring, gerookt en met rode uitjes op brood. En dat alles bedreigt aardopwarming, zodat het behoud van natuur ook het behoud van het goede leven is.
Maar er is niet enkel economische waarde. Er is ook het genot van een goede bergwandeling, ’s zomers, ik maakte hem in Oostenrijk. Eerst draaide ik met de sportauto haarspeldbochten op, linksom, rechtsom, linksom, honderden meters stijgend. Toen kwam ik bij een stuwmeer, azuurblauw, ijskoud waarschijnlijk. Daar parkeerde ik. Zittend in de achterbak trok ik de veters van mijn hardloopschoenen vast, want bergschoenen had ik niet. En ik vertrok.
“Bergrivieren warmen ook ’s winters op, terwijl het op die hoogte toch zo koud is dat je kunt skiën”
Bergrivieren warmen ook ’s winters op, dat las ik vandaag, terwijl het op die hoogte toch zo koud is dat je kunt skiën, terwijl de rivieren ontspringen in het hart van zo’n koude berg, toch zijn ze elke winter warmer, en de grote bevriezen al decennia niet meer.
Ik klom erlangs omhoog, in Oostenrijk, hier beneden was de rivier nog breed en dronken geiten eruit, ze vluchtten van mij weg. Waar het pad steil werd, klauterde ik alsof ik drie traptreden ineens beklom: traag en met een grote stap. Daar stortte de rivier zich langs rotspunten naar beneden, met draaikolkjes waarvan bergvissen duizelig werden. Hoger op de berg was het riviertje nog smal, zodat je er zo overheen kon stappen, of juist je blote voet erin zetten, na de lange klim omhoog. Vogels landden aan de oever en slurpten water op, gewoon waar je bij zat, alsof ze geen mensen kenden. Torretjes, kikkers, zelfs een vos heb ik gezien.
En hoewel dit mijn eerste ’s zomerse bergwandeling ooit was, was me meteen dierbaar hoe het je lichaam en geest verkwikt, juist doordat het natuur is en geen stad. Kun je dit in geld uitdrukken, zoals ik eerder deed? Hoe minder vogels, hoe meer oogst mislukt, hoe minder een boer verdient, zei ik. Of: vissers moeten stoppen aan de grenzen van de nationale wateren, terwijl de haringen die zij volgden uit zicht verdwijnen, weg inkomsten.
“Om de wijn, ja, om het medicijn, de kaas, de haring. Maar vergeet het gloeien niet”
Kun je dat zeggen voor de uitstervende bergdieren, voor de opwarmende riviertjes? Misschien wel. Op de top stond een berghut, waar je koffie en Schnaps kon krijgen, Wienerschnitzel en Sachertorte, de ingrediënten kwamen tweewekelijks per helikopter.
Dorpsbewoners werken er, sparen, onderhouden zich ermee. Stel dat de rivier niet meer verkwikt als ik mijn voet erin zet. Dat de vogels geen krekels en kevers meer vinden en emigreren. Dat de berg een dorre rots is, ’s winters geen sneeuw, ’s zomers geen bloemenweide. Zou ik er dan nog komen? Of zou ik mijn verkwikking elders zoeken? Hoe pover is zo’n wandeling nog als de natuur verschraalt? Dat raakt de dorpsbewoners, die ik verder niet ken, die voortaan misschien in de stad zouden werken, in klimaatbanen.
Maar bovenal schaadt het mijn levensgenot als ik niet meer naar ruige natuur kan trekken, waar wildheid nog bestaat en je geen fabrieken ruikt. Ik denk dat iedereen dit gevoel kent die ’s zomers weleens de bergen in trok, of de bossen, of de kusten. Je loopt er rond en komt tot rust. Keer je terug naar huis, dan met vindingrijkheid en hernieuwde energie. Het gloeit nog een tijdje na. Dat gloeien is waarom we zuinig moeten zijn op onze natuur. Om de wijn, ja, om het medicijn, de kaas, de haring. Maar vergeet het gloeien niet.