Het IEA is opgericht in 1974, net na de oliecrisis, en had als belangrijkste taak het veiligstellen van voldoende olievoorraden. Daarna is het mandaat uitgebreid en is het IEA ook gaan focussen op andere energie-gerelateerde onderwerpen zoals, klimaatverandering, decarbonisatie, energie-efficiëntie en toegang tot energie. In 2015 werd de strategie gemoderniseerd en verschoof de focus verder naar hernieuwbare energie. En vanaf 2022 werd het mandaat opnieuw vergroot om landen te begeleiden tijdens de transitie naar een ‘net-zero’ energiemix om zodoende aan de internationale klimaatdoelen te voldoen. Het IEA is daarmee in vijftig jaar getransformeerd van een instantie dat verantwoordelijk was voor de nationale leveringszekerheid van energie naar een onderzoeksbureau dat politieke doelen vertaald naar overzichtelijke scenario’s.
“Ook de scenario’s van andere organisaties laten een minder optimistisch beeld zien als het gaat om het tempo van de energietransitie”
In de WEO staan drie verschillende scenario’s om dit doel (het faciliteren van overheden in hun transitie naar net-zero) te ondersteunen. Deze scenario’s zijn: Stated Policies Scenario (STEPS), Announced Pledges Scenario (APS) en Net Zero Emissions (NZE). Het STEPS gaat uit van het meest recente beleid op gebied van wetgeving (energie en klimaat) en gerelateerd industriebeleid. APS kijkt naar het aangekondigd beleid en rekent door waar er na realisatie op afgestevend wordt. Tot slot geeft het NZE aan wat er moet gebeuren om de mondiale temperatuurstijging te beperken tot 1,5 graden Celsius. Deze huidige, aangekondigde (maar nog niet gerealiseerd) en benodigde beleidsscenario’s zijn politiek – ook wel ideologisch – gestuurde projectiepaden.
Opvallend zijn de groeiende verschillen tussen de scenario’s van het IEA ten opzichte van het Energy Information Administration (EIA) en de Organisation of Petroleum Exporting Countries (OPEC). Waar bijvoorbeeld het IEA zegt dat de vraag naar olie voor 2030 zal gaan pieken, zien het IEA en de OPEC een aanhoudende groei van de vraag naar olie tot ten minste 2045. Maar ook de scenario’s van andere organisaties (denk aan de bekende scenario’s van Shell en Energy Institute (Statistical Review of World Energy (voorheen altijd door BP gemaakt) laten een minder optimistisch beeld zien als het gaat om het tempo van de energietransitie.
“Waar de politiek verder wil versnellen, zien we dat bedrijven juist terughoudender worden”
Het EIA, de OPEC en de grote energiemaatschappijen beginnen in hun scenario’s bij de huidige situatie. Op basis van de te verwachten technologische ontwikkelingen, investeringen en de verwachtingen ten aanzien van de vraag naar energie worden de scenario’s dan verder doorgerekend op basis van verwachte bedrijfsgestuurde investeringspaden. Op het moment dat er minder vertrouwen is in een bepaalde technologie, of dat er wordt verwacht dat bijvoorbeeld de infrastructuur niet toereikend zal zijn, zullen investeringen niet worden gedaan tenzij er gecompenseerd wordt voor het deel dat niet rendabel is. Het beleid is daarbij een van de vele factoren die van invloed kunnen zijn, maar zijn niet per se leidend in zo’n scenario.
Nu er grotere verschillen ontstaan tussen de WEO-scenario’s – oftewel het beleid – en de bedrijfsscenario’s, kan dit worden vertaald als een groeiend verschil tussen ambitie en realisatie. Waar de politiek verder wil versnellen, zien we dat bedrijven juist terughoudender worden. Dit komt mede doordat de kosten en de bedrijfsrisico’s oplopen. Niet alleen qua arbeid en materialen, maar ook het elektriciteitsnet en de rentekosten. Inmiddels hebben we grote windprojecten afgeblazen zien worden. Ook blijven grootschalige investeringen in waterstof en kernenergie vooralsnog uit, en lijken de problemen wat betreft het elektriciteitsnet nog jaren te gaan aanhouden. Tel daar de wispelturigheid van het Nederlandse industriebeleid bij op, iets dat de investeringsbereidheid niet ten goede komt. Immers, bedrijven zijn gewend om financiële en marktrisico’s te managen. Maar politieke risico’s zijn niet te hedgen en lastig te voorspellen. Alles bij elkaar maakt het de vooruitzichten voor de sector – en daarmee de energietransitie – niet erg rooskleurig.
“Waar het IEA de beleidspaden uitstippelt, zegt dit niet altijd alles over de realiseerbaarheid daarvan”
Waar momenteel de WEO van het IEA als leidraad wordt gebruikt door de meeste overheden, zou voor hen een vergelijking met de, laten we zeggen, commerciële scenario’s ook op zijn plaats zijn. Waar het IEA de beleidspaden uitstippelt, zegt dit niet altijd alles over de realiseerbaarheid daarvan. De scenario’s van het EIA en de OPEC daarentegen, zijn misschien niet altijd even ambitieus en houden alleen rekening met bedrijfsrisico’s die op het moment van produceren gelden, zonder het bredere plaatje (denk aan klimaatbeleid) in ogenschouw te nemen.
De politiek moet de klimaatdoelen stellen, maar het zijn bedrijven en burgers die de energietransitie daadwerkelijk moeten gaan realiseren. Echter, zij zullen enkel de investeringen doen op het moment dat het financieel kan en verwachten deze investeringen binnen een bepaalde periode terug te verdienen. Daarmee zijn de IEA WEO-scenario’s een vertaling van de ambities, en de commerciële scenario’s een vertaling van hoe realistisch de markten het beleid achten. De waarheid zal ergens in het midden liggen. De ‘echte’ energietransitie hopelijk ook.