In de zomer was al een concept van het NPE verschenen. Eigenlijk is er in het definitieve niet veel veranderd – de cijfers zijn bijvoorbeeld hetzelfde - maar de wijzigingen zijn wel een verbetering. In het concept werd nog gesteld dat we moesten mikken op een maximum aanbod van energie omdat het makkelijker is gaandeweg terug dan op te schakelen. Dat is nu verlaten: Energiebesparing is ook belangrijk en het gaat nu om maximale inzet van duurzame energie en infrastructuur. De maatschappelijke en internationale perspectieven zijn wat zwaarder aangezet. Ook is duidelijker uiteen gezet hoe we de voortgang van dit NPE moeten zien. In beginsel liggen de keuzes nu voor vijf jaar vast (stelt men optimistisch). Na vijf jaar wordt indien nodig bijgestuurd, in een samenhang van nieuw NPE en nieuwe Klimaatnota, die immers de voortgang van de totale emissiereductie onder ogen ziet. De Keuzewijzer is een in slechts drie maanden gemaakt knap werkstuk. In de samenvatting worden de voordelen van een tijdige inzet op een schone economie krachtig verwoord. In het hoofddocument worden voor de verschillende te maken keuzes meestal drie opties geschetst: wat meer dan de huidige aanpak, doorgaan op de ingeslagen weg, of wat minder. Erg nuttig is de diepgaande uiteenzetting van de betekenis van het Europese beleid. Europese doelen en beleidsinstrumenten bepalen in zeer grote mate wat er in Nederland gaat gebeuren. Eigenlijk zijn er voor de nieuwe Nederlandse regering in de optiek van het rapport twee hoofdvragen te beantwoorden. De grote kaders van emissiereductie liggen vast, maar wil je dat zodanig doen dat de Nederlandse industrie meeprofiteert van de kansen die dit biedt? En wil je naast de nog te bepalen Europese doelen ook nog nieuwe Nederlandse tussendoelen, bijvoorbeeld voor 2040, vaststellen? De Keuzewijzer behandelt dat heel objectief, maar ik lees er uit dat je beter nog eens driemaal na kunt denken voordat je naast een nog af te spreken EU-emissiereductiedoel voor 2040 ook nog een eigen Nederlands tussendoel gaat formuleren, omdat het nog meer uitvoeringsobstakels oplevert en risico op weglek van bedrijvigheid naar het buitenland vergroot.
Het eerste advies van de Wetenschappelijke Klimaatraad (WKR) is iets anders van aard. Het is algemener, breder van opzet – naast energie ook voedsel, grondstoffen en de aanpassing aan klimaatverandering. Het focust vooral op de te hanteren uitgangspunten van het beleid en gaat minder in op specifieke beleidsinstrumenten. Hiermee laat het ook goed zien hoe de landbouw en het voedselsysteem achterblijven bij de andere sectoren. Een beetje kwetsbaar lijkt me dat men zo overtuigd is van de noodzaak meer klimaatbeleid te voeren dat een regering die daar weinig zin in heeft de aanbevelingen om meer te doen wellicht terzijde zal schuiven. Wel heeft het prachtige figuren.
“Steeds blijkt dat de komende jaren maximale inzet op infrastructuur robuust is”
De twee eerstgenoemde rapporten hebben dezelfde indeling. Apart wordt ingegaan op de aanbodsectoren zoals elektriciteit en waterstof, en de gebruikssectoren zoals industrie en mobiliteit. Het NPE schetst hoe deze sectoren zich richting 2050 kunnen ontwikkelen, welke opties daarbij relatief robuust zijn en wat nog erg open is. Steeds blijkt dat de komende jaren maximale inzet op infrastructuur robuust is. De Keuzewijzer legt dan uit welke beleidsinstrumenten voorhanden zijn om dat voor elkaar te krijgen, waarbij het niet alleen om financiering maar ook om vergunningverlening en slimme koppeling met ruimtelijke ordening gaat. Beide notities pleiten voor een drastische herziening van het subsidie instrumentarium: meer gericht op het wegnemen van door investeerders niet goed te beïnvloeden risico. Het gaat daarbij niet alleen om de ‘opbouw’ van nieuwe energievormen en grondstoffen, maar ook om de ‘afbouw’ van fossiele. Hier maakt het NPE een niet erg beargumenteerde keuze: de elektriciteitsproductie tijdens de Dunkelflaute zal plaatsvinden door waterstofcentrales. Een bijgevoegde notitie van het PBL vraagt zich af of dat ook niet nog een tijdje met gascentrales – met CCS – kan. Zolang schone waterstof duurder zal zijn dan aardgas kan het geen kwaad dat nog eens te bekijken. PBL is ook kritisch op het doel om in 2035 de Nederlandse elektriciteitscentrales volledig zonder broeikasgasemissies te hebben: We zijn onderdeel van een Europese elektriciteitsmarkt en je moet ook bezien welk effect dit heeft op de emissies in de omringende landen. In de elektriciteitsvoorziening staat wind op zee centraal. De Keuzewijzer laat zien hoe ingewikkeld het is om hier tijdig steeds grotere gebieden op de Noordzee voor te reserveren, omdat er knelpunten met het natuurbeleid zullen ontstaan. De door de partijen die zich nu op regeren oriënteren zo gewenste kerncentrales maken onderdeel uit van het NPE: twee die voor 2040 moeten draaien en daarna wellicht nog twee. Dat zal de eenzijdigheid van de energiemix verminderen, maar veel geld kosten.
“Vooral uit de Keuzewijzer krijgen we een goed overzicht van de verschillen in intensiteit van de huidige beleidsinstrumenten”
Alle notities gaan uit van publieke doelen. Het PBL wijst erop dat dit nog wel handen en voeten moet krijgen. Het is immers niet zo moeilijk om een steeds langere rij publieke doelen te formuleren, maar deze zullen op zeker moment strijdig zijn met elkaar. Dan zal je toch expliciet moeten maken waarom de een op dat moment belangrijker gevonden wordt dan de ander. Vooral de wisselwerking tussen klimaatambitie en rechtvaardigheid kan hier ingewikkeld worden. De situatie dat de aanschaf van elektrische personenauto’s duurder is dan van een benzineauto zal nog wel even duren. Als je dan elektrische auto’s subsidieert, subsidieer je vooral mensen met hogere inkomens. Dat wringt. Hetzelfde gaat gelden voor de gevolgen van het nieuwe Europese emissiehandel 2 voor de gebouwde omgeving. Richting 2040 worden de rechten daar schaars en zal de aardgasprijs voor de eindverbruiker omhoog gaan. Maar grote groepen huurders met lagere inkomens beslissen niet over het verwarmingssysteem van hun woning. Hoe ga je daarmee om? De waarde van de notities ligt er ook in dat je dit soort vragen tijdig onder ogen moet zien.
Vooral uit de Keuzewijzer krijgen we een goed overzicht van de verschillen in intensiteit van de huidige beleidsinstrumenten. Ook daaruit blijkt dat vooral in de landbouw de beleidsintensiteit erg achter blijft. PBL had in de Klimaat- en Energieverkenning 2023 al laten zien dat dit de enige sector is die ook aan de bovenkant van de bandbreedte het doel voor 2030 nog niet haalt. Maar de Keuzewijzer laat daarnaast zien dat het de enige sector is waar vormen van emissiebeprijzing nog ontbreken. Evenwichtig beleid zou dit gelijk aanpakken – het is de vraag of de huidige politieke partijen die overleggen dit ook zullen doen.
Het is aan politici om keuzes te maken. Niet iedereen is optimistisch over wat we daar de komende tijd kunnen verwachten. Maar het huiswerk is gedaan.