Op 28 maart 2024 berichtte de Financial Times over het waarschijnlijk niet halen van de EU van de Fit voor 55-doelstellingen. EU-Commissaris Hoekstra verwacht met de huidige beleidsmaatregelen op 51% uit te komen in 2030, maar het Europese Milieuagentschap komt uit op 48%. Het schuurt en rommelt in de aanloop naar 2030. Er wordt op allerlei gebieden aangelopen tegen uitvoeringsproblemen en integratiestrubbelingen, omdat het beleid met bijbehorende beleidsinstrumenten vaak inspeelt op marktomstandigheden van gisteren, een doorvertaling van Europees beleid op zich laat wachten of afwijkt van buurlanden, waardoor scheve verhoudingen tot aanpassingen nopen. De korte tot middellange termijnonzekerheid over het overheidsbeleid over de inzet van groene stroom en/of waterstof, maar ook het recente ingrijpen van overheden bij het aftoppen van prijzen/afromen van winsten bij (door de overheid georganiseerde) schaarste, schrikt investeerders af. De huidige onzekerheid over de ontwikkeling van de industriële vraag naar groene stroom en waterstof kan, naast beleidsconcurrentie en een verslechterde economie, niet los worden gezien van de internationale concurrentie om kapitaal, arbeid en grondstoffen, waarop internationale ondernemingen de investeringen afstemmen.
“De druk op schaarse materialen, arbeid, kapitaal en beleid neemt toe”
De wereld is sinds het uitbreken van de coronacrisis en de daaropvolgende geopolitieke conflicten op verschillende continenten flink veranderd. De EU, dat een bureaucratisch complex energietransitieproces in gang heeft gezet in en met de lidstaten richting 2050, worstelt met deze nieuwe realiteit. De Amerikaanse Inflation Reduction Act biedt sneller en meer steun om investeringen te doen in nieuwe energietechnologieën en biedt ook een iets stabieler investeringsklimaat. Japan lijkt met een pragmatisch stappenplan in de weer met de Japanse bedrijven en China is flink voorgesorteerd in het verwerken van allerlei benodigde mineralen. Het land stoomt op als producent van allerlei groene halffabricaten en eindproducten, zoals zonnepanelen, elektrische auto’s en onderdelen voor windenergie. Saoedi-Arabië en de Verenigde Arabische Emiraten investeren in de volgende generatie energie voor export. Andere Golfstaten proberen hun wagonnetjes aan te pikken. De druk op schaarse materialen, arbeid, kapitaal en beleid neemt toe.
“Het stellen van hoge eisen en strakke definities daagt uit, maar kan in een internationaal krachtenveld ook inertie veroorzaken”
Het goede denkwerk in de EU, neergelegd in de meters papier van Fit voor 55, dat ongetwijfeld later wat werk uit handen zal nemen van andere landen als ze de puntjes op de net-zero ‘i’ gaan zetten, is een naar binnen gericht bureaucratisch hoogstandje. Vanuit het ontwikkelen van een nieuwe waardeketen past de bureaucratische benadering echter niet goed bij het stadium van ontwikkeling waarin we nu zitten. De regeldrift is uitgemond in tamelijk korte perioden van inpassing van de investeringen in de interne markt, waardoor het managen van risico’s in de waardeketen van productie naar uiteindelijke consumptie er niet gemakkelijker op is geworden. Er is in deze fase immers sprake van weinig interne markt, maar bestaat er wel behoefte aan langetermijncontracten tussen ondernemingen of verticale integratie om de investeringsrisico’s te managen. Het stellen van hoge eisen en strakke definities daagt uit, maar kan in een internationaal krachtenveld ook inertie veroorzaken. Het kan ook inflatoir werken door de kunstmatig hoge vraag als gevolg van de ambitieuze en strakke deadlines. De huidige generatie Europese bestuurders dreigt zijn hand te overspelen door te veel micro-management en te weinig soepelheid in het veranderproces in te bouwen.
“De Nederlandse energietransitie moet het hebben van een aantrekkelijk waardevoorstel aan potentiële investeerders”
Veel hangt dan af van de doorvertaling naar het nationale beleid. Wat opvalt is dat Frankrijk en Duitsland al een pragmatischere afslag lijken te hebben genomen om de eigen industriële basis zoveel mogelijk intact te houden en een kans te geven zich aan te passen. Wellicht dat het draagvlak voor industriële activiteiten groter is in deze landen, in vergelijking met bijvoorbeeld Nederland. Dat is jammer omdat Nederland met zijn Noordzeekust, havens en goedopgeleide werknemers juist uitstekend is gepositioneerd om een succes te maken van de industriële energietransitie. Het grote probleem is dat Nederland geen eigen bedrijven meer heeft die men, net als Japan, kan organiseren met een pragmatische aanpak. De Nederlandse energietransitie moet het hebben van een aantrekkelijk waardevoorstel aan potentiële investeerders. En dat is moeilijk binnen de strak gedefinieerde lijntjes van de EU waar sommige regels geen rekening houden met de economische structuur van de ARRRA-regio (Nederland, Vlaanderen, Noordrijn-Westfalen), maar ook in een Nederland dat zich lijkt te hebben afgekeerd van de industrie. Dat is enorm jammer omdat daarmee het vliegwiel om schone elektronen en moleculen flink op te schalen in het geding kan komen. De uitrol van de Nederlandse energietransitie reflecteert, ondanks de toenemende aandacht voor de veranderingen in het energiesysteem, nog steeds de verkokering van de klimaattafels. Alles moet tegelijk, lijkt wel, zonder een planmatige aanpak. De overheid slaat logischerwijs in de planning alles plat op twee streefdata, 1 januari 2030 en 1 januari 2050, zoals in de NPE, maar het soort van beleidsinstrumenten en regels dat past bij de verschillende stadia van die nieuwe waardeketenontwikkeling laat zich moeilijk door een datum vangen. Die vereisen een wat flexibelere aanpak van soms meer en soms minder overheidsbeleid. Een stappenplan waarin de logica van nieuwe waardeketenontwikkeling wordt meegenomen als leidraad van het beleid zou welkom zijn.
“Indien Europa uitkomt op 48% emissiereductie dan is dat zowel teleurstellend als hoopgevend”
Indien Europa uitkomt op 48% emissiereductie dan is dat zowel teleurstellend als hoopgevend omdat de gewenste reductieversnelling voor dit decennium er wel is gekomen, maar niet het ambitieuze doel is gehaald. De vraag is alleen of de bijdrage van de energiecrisis en de op gang gekomen de-industrialisatie niet een belangrijkere drijfkracht zijn geweest in deze reductie dan de Europese beleidspakketten. De opgave van een energietransitie is ook dat een geopolitiek en economisch weerbaar Europa ontstaat, dat niet alleen leunt op de ‘import-van-alles’, maar ook zelf nog wat concurrerend kan voortbrengen en, als het even kan, exporteren. Het meenemen van de nieuwe internationale realiteit vereist wat meer pragmatisme dan voorheen, zodat we kunnen doorpakken op dingen die goed gaan, heen werken om dingen die even wat stroppen en inzetten op wat we willen behouden voor de wat ingewikkeldere politieke en economische toekomst. Het zou zo maar kunnen werken.