De behandeling van het hoger beroep in de zaak van Milieudefensie tegen Shell heeft niet echt nieuwe gezichtspunten opgeleverd. De argumenten van beide partijen waren grotendeels bekend. Wel opvallend is de felheid waarmee Shell zich tegen het eerdere vonnis van de rechtbank verweert. Twee aspecten springen eruit. Allereerst de hoogte van het percentage, waarmee Shell zijn directe en indirecte uitstoot vóór 2030 zou moeten verminderen (45% ten opzichte van 2021). Daarnaast het feit dat dit doel ook geldt voor de zogeheten Scope 3-emissies, dat wil zeggen de emissies die klanten veroorzaken door het verbruik van Shell-producten met een fossiele oorsprong, met dien verstande dat het hier om een inspanningsverplichting gaat, niet om hard resultaat. Vooral dit onderdeel van het rechtbankvonnis steekt de vroegere Koninklijke als een graat in de keel, omdat het concern van mening is dat het niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor het gedrag van zijn afnemers.
Hierover is zowel binnen als buiten de rechtszaal al veel gezegd. Even googelen levert een waterval van artikelen en andere media-uitingen op. De analyses zijn grotendeels juridisch, economisch, energie- en klimaattechnisch en (zijdelings) geopolitiek van aard. Voor de morele kant van de zaak – zou klimaatverandering ondernemingen niet juist moeten dwingen om de financiële belangen van hun aandeelhouders op dit punt principieel en structureel ondergeschikt te maken aan het welzijn van de samenleving als geheel? – bestaat minder aandacht. En dat terwijl dit toch de voornaamste drijfveer van Milieudefensie is om Shell, ING en binnenkort mogelijk een trits andere bedrijven voor de rechter te dagen.
“Kortom, we hebben te maken met twee incentives die, om het voorzichtig uit te drukken, op gespannen voet staan met elkaar”
Ondernemingen worden geacht maatschappelijk verantwoord te ondernemen. De gedachte erachter is dat zij niet alleen op aarde zijn om hun aandeelhouders financieel een plezier te doen, maar dat ook de andere stakeholders baat moeten hebben bij hun activiteiten. Klinkt eenvoudig, maar is het dat ook, want wat is verantwoord, volgens wie en hoe moet die verantwoordelijkheid worden ingevuld? Samenlevingen bestaan uit een brede waaier van belanghebbenden, die vaak ook nog eens, afhankelijk van de pet die ze dragen, als individu uiteenlopende verwachtingen van het bedrijfsleven kunnen hebben. Bekend voorbeeld: Veel huidige en toekomstige pensionado’s willen graag dat hun pensioenfonds niet alleen goede financiële resultaten behaalt, maar bovendien via zijn investerings- en stemgedrag ondernemingen aanspoort om maatschappelijke problemen te helpen oplossen. Problemen die deze overigens niet zelden zelf (mede) hebben veroorzaakt. Denk aan water-, bodem- en luchtverontreiniging, onnatuurlijke klimaatverandering, verspilling van grondstoffen, overconsumptie, en zo verder.
Bedrijven zoals Shell, ExxonMobil en BP zijn hiervan een sprekend voorbeeld. Zij doen het de laatste tijd financieel uitmuntend, met als gevolg stijgende aandelenkoersen, dus dat pleit voor beleggen. Qua klimaat en milieu liggen zij juist hevig onder vuur, omdat ze wegens de aantrekkelijke rendementen vrolijk doorgaan met het exploreren en exploiteren van olie- en gasbronnen of, in het geval van ExxonMobil, zelfs weigeren te investeren in duurzame energie, omdat dit naar verhouding te weinig oplevert of alleen maar geld kost. Dat gegeven kan voor maatschappelijk bewuste beleggers juist een reden zijn om hun aandelen in de verkoop te doen. Denk aan het pensioenfonds ABP. Kortom, we hebben te maken met twee incentives die, om het voorzichtig uit te drukken, op gespannen voet staan met elkaar.
“Het probleem zit ingebakken in het kapitalisme. In zijn naakte vorm beloont het onmaatschappelijk gedrag”
Geharnaste neoliberalen ontkennen overigens dat hier sprake is van tegenstrijdigheid. Die vinden dat bedrijven zich primair moeten richten op het financiële rendement van hun zakelijke activiteiten. Hoe hoger, hoe beter. ‘The business of business is business’, om met Nobelprijswinnaar Milton Friedman (1912-2006) te spreken. De samenleving, aldus deze briljante maar niet onomstreden wetenschapper, profiteert van winstgevende bedrijvigheid in de vorm van algehele welvaartsgroei. Die verwerft zo ook de politieke ruimte om reële dan wel veronderstelde maatschappelijke misstanden aan te pakken. Hoe dat moet is primair aan de overheid, niet aan het bedrijfsleven. In Friedmans woorden: economische vrijheid gaat vooraf aan politieke vrijheid.
Dat mag zo zijn, maar de praktijk toont dat er veel op deze doctrine is af te dingen. Het probleem zit ingebakken in het kapitalisme. In zijn naakte vorm beloont het onmaatschappelijk gedrag. In de film Wallstreet vat hoofdpersoon Gordon Gekko het treffend samen: ‘Greed is good!’ Bedrijven streven van nature naar groei van marktaandeel, van rendement, van winst. Doen ze dat niet, dan dreigen ze in de concurrentiestrijd het onderspit te delven en aandeelhouders van zich te vervreemden. Om die te winnen is dus veel geoorloofd. In beginsel alles wat niet verboden is, maar het komt helaas ook (te vaak) voor dat ondernemingen plaatselijke wet- en regelgeving aan hun laars lappen, omdat het lucratief is en ze menen ermee weg te kunnen komen.
“Tot overmaat van ramp stimuleren miljoenen burgers dit gedrag, vaak zonder het te beseffen”
Tot overmaat van ramp stimuleren miljoenen burgers dit gedrag, vaak zonder het te beseffen. Die hebben ook liever meer dan minder en vinden het niet prettig om hun consumptiegedrag te versoberen. Uit een oogpunt van milieu- en klimaatbeleid is het verstandig, zo niet noodzakelijk dat we met z’n allen veel minder vliegen, fossiele brandstoffen inruilen voor andere energiebronnen, duurzame keuzes maken in de winkel, niet onnodig spullen of kleding vervangen, enkel omdat de mode dat vraagt of er weer wat nieuws op de markt is. En toch gebeurt dat niet of te weinig, ook al omdat de betrokken commerciële bedrijven er alles aan doen om hun producten aan de mens te brengen. Reclame werkt echt, anders zou er niet zoveel geld in omgaan. Shell maar ook andere ondernemingen die producten verkopen die het milieu belasten, gebruiken dit gegeven graag om aan te tonen dat de eis om ook Scope 3-emissies terug te dringen, onredelijk is. Hebben ze een punt?
Ja en nee, zou ik zeggen. Ja, omdat oliemaatschappijen hun klanten inderdaad niet aan een touwtje hebben. Nee, omdat ze zelf de samenstelling van hun producten bepalen en daarnaast wel degelijk het consumptiegedrag van hun klanten kunnen beïnvloeden. Ze kunnen op regelgeving wachten van de overheid om het percentage biobrandstof aan de pomp te verhogen, maar ze kunnen dat ook zelf alvast doen. Dat kost geld, inderdaad, maar dat geldt ook voor duurzame investeringen in wind- en zonne-energie, blauwe en groene waterstof en de productie van diezelfde biobrandstof. Iets waar Shell net als veel Europese concurrenten zoals BP en TotalEnergies miljarden voor over hebben (en daar overigens te weinig krediet voor krijgen).
“De eis van Milieudefensie dat reducties niet mogen worden gerealiseerd door bedrijfsmiddelen te verkopen, is tamelijk bizar”
Bedrijven kunnen het gedrag van hun afnemers via campagnes beïnvloeden. Shell heeft daar zelf ervaring mee, al is het lang geleden. In de jaren ‘70, tijdens de eerste oliecrisis, konden automobilisten bij de pomp gratis boekjes van Shell meenemen, die tips bevatten over zuinig rijden. Shell helpt, heette die campagne. Recenter van datum, in een andere sector, is de koerswijziging van supermarktketen Jumbo. Die heeft niet alleen de kiloknallers in de ban gedaan, maar probeert klanten ook te bewegen meer plantaardig voedsel te kopen. Het is goed te weten dat niets ze daartoe verplicht.
Kortom, ik hoop dat die inspanningsverplichting blijft. Of het percentage van 45% daarbij redelijk is, is een andere kwestie. Je kunt naar mijn smaak een tussen landen afgesproken reductiedoel niet één-op-één aan bedrijven opleggen. Het is een kwestie van maatwerk. Ook de eis van Milieudefensie dat reducties niet mogen worden gerealiseerd door bedrijfsmiddelen te verkopen, is tamelijk bizar. Het zou Shell dwingen tot een vorm van gedeeltelijke zelfliquidatie, terwijl de emissies niet zullen dalen.
Dat kan toch niet de bedoeling zijn.