Zoeken

Is het glas halfvol? Of staan we nog maar aan het begin?

Auteur

Pieter Boot

De laatste weken verschenen er in Nederland en de ons omringende landen cijfers die sterk dalende broeikasgasemissies laten zien. Pieter Boot beschrijft wat we daarvan kunnen leren.

De voorlopige cijfers van het CBS laten zien dat in 2023 de Nederlandse broeikasgasemissies met 34,5% zijn gedaald ten opzichte van 1990. In het eerste kwartaal van 2024 ging er vergeleken met hetzelfde kwartaal in 2023 nog eens 4% vanaf. De daling in 2023 was het sterkst in de elektriciteitssector, waar de productie van hernieuwbare elektriciteit gestaag voort gaat en die van kolen- en gascentrales daalt. Ook in de gebouwde omgeving dalen emissies continu door zachte winters, hoge gasprijzen en meer warmtepompen. Het lijkt er niet op dat de afname veroorzaakt is door een afbraak van de industrie: het CBS indiceerde in een andere studie dat in de chemische industrie – de grootste industriële emittent – de winstgevendheid in 2022 juist toenam.

“In Duitsland is er veel zorg over de situatie in de energie-intensieve industrie, waar investeringen achterblijven”

In de ons omringende landen zijn de cijfers niet veel anders. In Duitsland publiceerde het milieubureau UBA zijn Umweltmonitor, waarin in 2023 de broeikasgassen in 2023 met ruim 10% daalden ten opzichte van 2022 tot minus 46,1% ten opzichte van 1990. Ook hier was de daling het sterkst in de elektriciteitsproductie. De emissies in de gebouwde omgeving bedragen nu minder dan de helft van die in 1990 en in de industrie nog maar iets meer dan de helft. In Duitsland is er veel zorg over de situatie in de energie-intensieve industrie, waar investeringen achterblijven. Het beleid heeft daarop gereageerd door een omvangrijk programma voor vooral de staalindustrie. Waar dit in Nederland vooralsnog in woorden blijft steken, is het in Duitsland omgezet in Europese miljardensubsidies, aangevuld door nog grotere bedragen van de federale en landsregeringen. De Expertenrat für Klimafragen verwacht echter dat met het huidige beleid het bereiken van het 2030 doel – minus 65% emissies ten opzichte van 1990 – vooral in de gebouwde omgeving en het verkeer onzeker is. De plannen liggen op tafel, stelt de raad, het komt nu op handelen aan. Maar de regering heeft ervaren dat dit politiek steeds lastiger is: de liberale partij blokkeert meer financiële uitgaven, en in de Europese verkiezingen verloor de groene partij, die voor het economisch en klimaatbeleid verantwoordelijk is, het meest.

“In Frankrijk bejubelden de president en minister-president onlangs de broeikasgasreductie in 2023 van 5,8% ten opzichte van jaar daarvoor”

In Frankrijk bejubelden de president en minister-president onlangs de broeikasgasreductie in 2023 van 5,8% ten opzichte van het jaar daarvoor. Ook deze werd vooral in de elektriciteitssector gerealiseerd, wat niet zo moeilijk was omdat 2022 daar een dramatisch slecht jaar was door groot onderhoud en lagere productie in veel kerncentrales. Ook in de industrie daalden de emissies relatief sterk, wat vooral in verband wordt gebracht met lagere productie. Ten opzichte van 1990 zijn de broeikasgasemissies met 31,7% gedaald. Frankrijk heeft voor 2030 een doel van 50% emissiereductie, wat toch in overeenstemming gebracht kan worden met het Europese doel van -55% door een truc met de cijfers van het landgebruik (het doel is in netto-cijfers inclusief landgebruik, die lange tijd wat gunstiger uitvielen, de emissiecijfers zijn in bruto-cijfers) – feitelijk gaat het de laatste jaren slecht met de emissie opname door landgebruik omdat de bossen verouderen. De Haut Conseil pour le Climat constateert dat met zo’n tempo het doel gehaald zou kunnen worden, maar dat er geen lange termijnbeleid is Het uitschrijven van verkiezingen door de president heeft dit er niet makkelijker op maken: de rechtse partij wil veel minder, het linkse blok meer, maar alles zonder uitwerking. Politiek is er wel overeenstemming over nieuwe kerncentrales, die uiteraard door de Franse industrie gebouwd moeten worden. Ook zijn de grote partijen akkoord met het ingezette beleid om in 50 industriële regio’s zwaar in te zetten op vernieuwing en verduurzaming

“Nederland, Frankrijk en Duitsland zitten in hetzelfde schuitje: mooie cijfers over de laatste jaren, en weinig zekere reductie in de komende tijd”

Getalsmatig is de opgave voor 2030 in Nederland vergelijkbaar met die in de andere landen: overal moet er in enkele jaren nog ongeveer 20% van de emissies af. Vorig jaar indiceerde het PBL dat het doelbereik in Nederland denkbaar was als we ook al het ‘geagendeerde’ beleid meerekenden. We zullen zien wat de nieuwe regering van dit geagendeerde beleid overlaat, maar je hoeft geen groot deskundige te zijn om te verwachten dat dat minder is dan de vorige regering zich had voorgenomen. De drie landen zitten dus in hetzelfde schuitje: mooie cijfers over de laatste jaren, en weinig zekere reductie in de komende tijd. Daar komt bij dat het ‘laaghangende fruit’ van sterke reducties in vooral de elektriciteitssector is geplukt. Juist omdat de reducties nu dichter bij de mensen of de koeien van boeren komen, wordt het politiek lastiger. Dit geldt voor de hele Europese Unie. Klimaatcommissaris Hoekstra concludeerde in december 2023, na optelling van alle conceptplannen van de lidstaten voor energie- en klimaatbeleid tot 2030, dat de Europese emissiehandel zijn werk in de grote industrie en elektriciteitsopwekking wel gaat doen en de emissies daar het doel zouden kunnen bereiken, maar dat de raming voor de sectoren waar lidstaten zelf voor verantwoordelijk zijn (zoals gebouwde omgeving en het transport) vele procenten bij het gestelde doel achterbleef. Op 1 juli zouden de landen hun definitieve plannen hebben moeten ingeleverd. Nederland kan daarbij goed kijken naar het industriebeleid in Duitsland en Frankrijk. Nu is daar niet alleen subsidiëring van belang, maar een modern voorwaardenscheppend beleid zou ook in Nederland heel zinvol kunnen zijn. Dus het glas is halfvol, maar bij de lastige reducties staan we nog maar aan het begin.

Pieter Boot

Pieter Boot is verbonden aan het CIEP en was sectorhoofd bij het PBL