Wie de dominante gedachte achter de Europese energietransitie van de afgelopen pakweg tien jaar heel kort wil samenvatten, is met vier woorden klaar: meer windturbines, meer zonnepanelen. Nog altijd kun je boegbeelden van de transitie betrappen op het publiekelijk bejubelen van de lage prijs per kWh als ‘bewijs’ dat met nóg meer zon en wind alles goed komt. Was het maar zo makkelijk.
Voor velen kwam de aankondiging van Ørsted, begin mei, dan ook als een schok. De Deense kampioen offshore windenergie zet voorlopig een streep door Hornsea 4, een 2.400 MW windpark voor de Britse kust. Een park waarvoor – en da’s niet onbelangrijk – de nodige subsidie klaarstond. De reden voor die streep: stijgende kosten en “een toename van het risico van de bouw en exploitatie van het project binnen het geplande tijdsbestek”.
Dat het park financieel écht niet uit kan, blijkt ook uit de break-away kosten die het besluit met zich meebrengt. Ørsted denkt dat het zo’n 500 miljoen euro moet aftikken, wat impliciet betekent dat het bedrijf de kosten van wel bouwen en exploiteren nóg hoger inschat. Met een Contract for Difference (CfD) dacht de Britse overheid het risico voor de bouwer en exploitant te hebben afgedekt. Niet dus.
Ook het beloofde land dat groene waterstof heet, valt inmiddels steeds harder van z’n voetstuk. NRC vatte het na een bezoek aan de World Hydrogen Summit, afgelopen week in Rotterdam, treffend samen: “De hype is (…) omgeslagen in lichte wanhoop.” Groene waterstof wordt meestal gemaakt met ‘zon’ en ‘wind’. Een prachtig proces, maar relatief inefficiënt en zeker in Noord-West Europa gierend duur.
“Die kentering is een goede ontwikkeling, óók voor de voortgang van de transitie. In toenemende mate lag die op ramkoers met de realiteit.”
Daar is Statkraft ook achter. Het Noorse energiebedrijf stopt per direct met de ontwikkeling van nieuwe groene waterstof-projecten, zo maakte het staatsbedrijf begin deze maand bekend. Belangrijkste reden is de toegenomen onzekerheid in de markt. Het bedrijf geeft de voorkeur aan groei in ‘andere technologieën en markten’. Vorig jaar hadden de Noren de waterstofambities al teruggeschroefd, maar dat bleek onvoldoende.
Ook de nieuwe Duitse regering gooit het roer om. In haar eerste toespraak als minister van Economische Zaken en Energie pleitte Katherina Reiche, voor haar medewerkers op het ministerie, voor een reality check op energiegebied. Zo wil de regering zo snel mogelijk 20 GW aan gascentrales tenderen, fors meer dan de 12,5 GW die de vorige regering op stapel had staan.
Bovendien staakt de regering-Merz het Duitse verzet tegen de inspanningen van Frankrijk om ervoor te zorgen dat kernenergie in de EU-wetgeving gelijk wordt behandeld als hernieuwbare energie. Beide Europese grootmachten keren zich ook tegen de Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD), waarmee de EU zich flink in de vingers zou kunnen snijden, bijvoorbeeld bij de import van LNG.
Tel bij al deze ontwikkelingen de onlangs gehouden high level-conferentie in Londen over ‘The Future of Energy Security’, georganiseerd door het IEA en Groot-Brittannië, het groeiende verzet tegen het doel van de Europese Commissie om al in 2040 op 90% minder uitstoot te zitten én het gebrek aan ophef over het ‘Sectorakkoord Gaswinning in de energietransitie’, dat de Nederlandse overheid onlangs sloot, en je kunt spreken van een omslag.
Die kentering is een goede ontwikkeling, óók voor de voortgang van de transitie. In toenemende mate lag die op ramkoers met de realiteit. Met alle gevolgen van dien. Zoals ik in mijn laatste boek Droomland, een reconstructie van het energie- en klimaatbeleid van deze eeuw, laat zien, veronachtzaamde Nederland de traditionele pijlers onder het energiesysteem – betaalbaarheid en leveringszekerheid – steeds meer. Dat alles ten faveure van duurzaamheid, the new kid on the block.
“De recente uitspraak van Marjan Popov – “Na de stroomuitval in Spanje dacht ik: de energietransitie is nog lang niet af” – is typerend. En zeer juist.”
Hoewel er per lidstaat grote verschillen zijn, zag je grosso modo een vergelijkbare ontwikkeling in de EU. Onze groeiende afhankelijkheid van de Russen voor energie, en van China voor essentiële grondstoffen, het boeide maar matig. We staarden ons blind op meer zon en wind, zonder veel aandacht voor het elektriciteitsnet, zonder ons druk te maken over de noodzakelijke back-up, zonder oog te hebben voor de-industrialisatie.
Zelfs de blackout in Spanje is in dit kader een zegen. Hoewel we de oorzaak nog niet kennen – en speculeren dus zinloos is – staat de kwetsbaarheid van het net nu bij iedereen op het netvlies. De recente uitspraak van Marjan Popov, hoogleraar Power System Protection aan de TU Delft – “Na de stroomuitval in Spanje dacht ik: de energietransitie is nog lang niet af” – is in dat kader typerend. En zeer juist.
Het klinkt misschien gek, maar persoonlijk ben ik optimistischer dan ik een tijd ben geweest. Misschien komt dat ook doordat ik op mijn reizen door Europa voor de podcast Studio Energie – In Search of Europe’s Energy Future – steeds meer mensen ontmoet die vol overgave aan de energietransitie werken en daarbij niet met hun hoofd in de wolken zitten, maar met beide benen op de grond staan.
Mensen die bezig zijn met decarbonisatie van de industrie, op een efficiënte én financieel profijtelijke manier. Die nieuwe technologie voor de Europese mijnbouw ontwikkelen, die Europa minder afhankelijk willen maken op het gebied van critical raw materials. En die als geen ander begrijpen dat verlaging van de Europese uitstoot hand in hand moet gaan met een bloeiende economie.
Dat de wal nu het schip keert, is dan ook geen einde van de reis, maar luidt slechts het begin in van een nieuwe fase. Een die – als we het goed doen – Europa én de transitie verder brengt. Met uiteraard oog voor duurzaamheid, maar ook voor leveringszekerheid en betaalbaarheid. Want om de balans tussen die drie gaat het uiteindelijk.