Zoeken

Een nieuwe fase van de energietransitie: ervaringen uit Duitsland en het Verenigd Koninkrijk 

Auteur

Pieter Boot

In een recent artikel in Foreign Affairs, getiteld The Troubled Energy Transition, las Pieter Boot dat de bekende energiedeskundige Daniel Yergin stelt dat de energietransitie langer gaat duren dan we dachten. Het zal ook lastiger en duurder zijn dan voorzien en meer afruilen met andere beleidsdoelen vragen.  De transitie zal geen lineair proces zijn, zoals in veel modellen verondersteld, maar het is multidimensionaal en gaat het met horten en stoten. Een stelling die velen zullen herkennen. Laten we eens bezien hoe dit gaat in de belangrijkste buurlanden, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. 

Duitsland heeft na een halfjaar en twee stemmingen in de Bondsdag een nieuwe regering. De posten rond energie en klimaat zijn er anders verdeeld dan voorheen: niet langer 1 ministerie van Economische Zaken, Energie en Klimaat, maar economie en energie aan de ene kant en milieu en klimaat aan de andere. Dat laatste ministerie heeft ook het internationale klimaatbeleid erbij gekregen, wat voorheen centraal stond in het ministerie van Buitenlandse Zaken.

De startpositie van energie en klimaat is voor de korte termijn niet slecht: een Expertenrat verklaarde onlangs dat het klimaatdoel voor 2030 binnen bereik ligt. Veel plannen zijn al uitgewerkt en wachten vooral op geld. De belangrijkste daarvan zijn de herziening van de elektriciteitsmarkt en de veiling voor gascentrales. In het voorstel voor een nieuwe Strommarktdesign uit de zomer van 2024 constateerde de vorige Duitse regering dat er momenteel te weinig zekerheid is om in de toekomst te investeren in hernieuwbare elektriciteit en stuurbare capaciteit. En dat terwijl er onvoldoende wisselwerking is tussen het net en lokale marktsignalen en de flexibiliteit van de vraag omhoog moet. De conclusie was toen dat meer flexibiliteit in de nieuwe markt centraal moet staan, dat het beste is nieuwe capaciteit te belonen en een terugbetaling daarvan afhankelijk te maken van de feitelijke productie en dat daarnaast kleinschalige opties een andere vorm van ondersteuning vragen dan grootschalige.

“Duitsland kiest er dus voor om de industrie in tarieven en heffingen te ontzien, ook als kleinverbruikers dat moeten betalen”

Sindsdien hebbben consultaties plaatsgevonden en de nieuwe regering kan precieze keuzes maken. De huidige vorm van ondersteuning van hernieuwbare elektriciteit (in Duitsland in volgorde van omvang meer wind op land, zon-PV en wind op zee) wordt vooralsnog voortgezet, maar onderworpen aan een reality check, waarin vooral de samenhang tussen uitbouw van hernieuwbaar en uitbreiding van het net wordt bezien. De versimpeling van vergunningen is al succesvol: in het eerste kwartaal van dit jaar werden er bijvoorbeeld de helft voor wind op land meer afgegeven dan dezelfde periode vorig jaar. Er komen volgend jaar een veiling voor nieuwe gascentrales – zowel voor de Capex als de Opex als ze later met schone waterstof moeten werken - die de benodigde stuurbare capaciteit moeten leveren. Duitsland wil in 2030 80% hernieuwbare elektriciteit hebben. Het hele elektriciteitssysteem hoeft dan nog niet koolstofvrij te zijn, want kolencentrales hoeven – vooral uit overwegingen van regionale politiek – pas uiterlijk 2038 dicht. Al langer heeft men geconcludeerd dat zonder ondersteuning de back up gascentrales (die weinig draaien) er niet zullen komen.

Door de vereiste steun van de Groene partij bij de grondwetsherziening die nodig was om grotere staatsschulden toe te staan komt er ook extra geld voor het energie- en klimaatbeleid. Bij de huidige regeringspartijen is dit niet de eerste prioriteit. De recente Warmtewet die op een ingewikkelde manier stappen richting aardgasvrije warmte in de gebouwde omgeving zette wordt herzien. Naast elektriciteit gaat het de nieuwe regering vooral om industrie. Zo wordt de staalindustrie van ‘centraal strategisch belang’ geacht. Dat is ook niet zo raar, als de productie van de energie-intensieve industrie in 2023-2024 met 20% is gedaald. Om deze industrie te steunen zullen de industriële elektriciteitstarieven met een kwart (5 c/kWh) omlaaggaan. De gereedstaande subsidies worden ingezet. De al voorziene CO2-heffing voor huishoudens zal niet langer alleen aan de burgers teruggegeven worden, maar aan burgers en bedrijven samen. Bezien wordt of een speciaal elektriciteitstarief van 5 c/kWh voor de energie-intensieve industrie mogelijk is. Duitsland kiest er dus voor om de industrie in tarieven en heffingen te ontzien, ook als kleinverbruikers dat moeten betalen. Het doel om in 2045 klimaatneutraal te zijn wordt gehandhaafd, maar nu is toegevoegd dat dat ook mag door een beperkte aankoop van internationale kredieten.

“Het gaat nu om het nadenken over een nieuw systeem, niet langer om aanpassingen in het bestaande”

In het Verenigd Koninkrijk is het debat anders. De huidige Labourregering was medio vorig jaar aan de macht gekomen met grote beloftes inzake energie- en klimaatbeleid. Centraal daarin stond dat de elektriciteitsvoorziening al in 2030 koolstofvrij moet zijn. Dat werd in december uitgewerkt in een plan waarin (in volgorde van omvang) meer wind op zee, zon-PV en wind op land capaciteit is voorzien. Vooral de extra wind op zee zorgt voor hoofdbrekens, omdat de laatste veiling voor extra capaciteit onder de vorige regering inzake wind op zee mislukt was. Er wordt nu nagedacht hoe dat te verbeteren is, door een langere subsidieduur, groter budget, lagere vergunningseisen en meer aandacht voor de steun voor drijvende windturbines. De komende veiling moet wel slagen, anders is het ambitieuze doel voor wind op zee – de motor van het Britse systeem - in 2030 niet meer bereikbaar.

Het Britse beleid zit breder in een lastig parket. Enerzijds heeft de oppositionele Conservatieve Partij ervoor gekozen het doel van net zero emissions in 2050 – dat men zelf in de Klimaatwet had gezet – af te vallen. Anderzijds is het klimaatdoel voor 2030 nog niet in zicht en moet de regering volgens de Klimaatwet binnenkort reageren op het advies van de Climate Change Commission (CCC) om in 2038-2042 87% emissies (inclusief de internationale scheep- en luchtvaart) te reduceren. De CCC heeft berekend dat dat mogelijk is en het goedkoper is dan een nietsdoen scenario, maar het beleidsscenario vraagt wel om 7 jaar met veel investeringen die pas daarna worden terugverdiend.

De industrie speelt ook in het VK een rol, maar anders dan in Duitsland. De de-industrialisatie heeft er allang plaatsgevonden, de industriële elektriciteitsprijzen zijn er ook veel hoger. Het industriedebat in het VK gaat vooral om de bevordering van nieuwe industrie en daarnaast het redden van enkele resterende energie-intensieve bedrijven, zoals de laatste staalfabriek. Verantwoordelijk is een nieuw ministerie van Voorzieningszekerheid en Netto-Nul, waarin betaalbaarheid van energie, nieuwe industrie en netto-nul emissies in 2050 hoofddoelen zijn. 

Duitsland en het VK laten elk op hun manier zien dat de energietransitie ook in Europa in een nieuwe, lastige, fase is terecht gekomen. Het gaat nu om het nadenken over een nieuw systeem, niet langer om aanpassingen in het bestaande. Zowel intellectueel als politiek is dat niet eenvoudig. Ook beleidsmatig is dat niet doorhollen op dezelfde weg, maar slim reageren op nieuwe omstandigheden. Maar de landen zijn meer dan voorheen bereid om samen te werken – bijvoorbeeld in de Noordzee – en stokpaardjes te begraven – zoals het principiële verzet van Duitsland tegen kernenergie elders in Europa - en dat biedt hoop.

Pieter Boot

Pieter Boot is verbonden aan het CIEP en was sectorhoofd bij het PBL