Een van de treffendste voorbeelden in Droomland van de gapende kloof tussen ambitie en realiteitszin is het zogeheten Rotterdam Climate Initiative (RCI). In 2007 presenteert de gemeente Rotterdam het plan in samenwerking met het Havenbedrijf, de milieudienst DCMR en de bedrijvenclub Deltalinqs. De ambities zijn indrukwekkend. Tot 2025 moet de plaatselijke industrie haar CO₂-uitstoot met niet minder dan 50% verminderen. En dat terwijl er forse uitbreidingsplannen zijn, waaronder de bouw van twee gloednieuwe kolencentrales (!). Dat zou zonder maatregelen juist leiden tot verhoging van de uitstoot met 25%. Er is nog een dingetje. De gemeente heeft weinig te vertellen op dit vlak. De benodigde randvoorwaarden zijn een Brusselse en in mindere mate Haagse aangelegenheid, aangezien de betrokken bedrijven vrijwel alle onder het Europese emissiehandelssysteem ETS vallen. Het is dus, om het voorzichtig uit te drukken, een uitdagend plan. Voorzitter van het RCI is oud-premier Ruud Lubbers. Ondanks alle euforie en grootspraak – Rotterdam moet in 2025 ‘the world capital of CO₂ free energy’ zijn – waarschuwt hij direct dat het kabinet, dan vertegenwoordigd door minister Jacqueline Cramer van Milieu, zich in woord en daad volop achter het initiatief moet opstellen, anders wordt het niets. Hij weet ook dat de industrie de bruto uitstoot niet zelfstandig zo sterk omlaag kan brengen, maar daarvoor afhankelijk is van CCS, het afvangen en onder de grond stoppen van CO₂. Een techniek die nog in de kinderschoenen staat, alleen op bescheiden schaal offshore is uitgeprobeerd en voor een rendabele toepassing afhankelijk is van de CO₂-marktprijs. Die moet minstens 24 euro per ton bedragen, berekent DCMR, (niet?) toevallig de prijs van dat moment. Andere onderzoekers komen tot veel hogere bedragen, tot wel 60 euro per ton.
“Niet zelden werken doctrinair denken en de waan van de dag plannen uit het verleden tegen”
Deze nuchtere feiten zijn voor de initiatiefnemers geen aanleiding om iets minder hoog van de toren te blazen. Integendeel, zoals vaak winnen ambities en goede bedoelingen het van realiteitszin. De eerste poging om een CCS-project van de grond te tillen door CO₂ op te slaan in een leeg gasveld bij Barendrecht loopt wegens hevig verzet van de lokale burgerij uit op een debacle. Tien jaar na de lancering van het plan blijken de emissies van de Rotterdamse industrie sinds 2007 niet gedaald maar gestegen. Inmiddels zijn we 17 jaar verder en kan het eerste CCS-project, Porthos, eindelijk van start. Van die 50% reductie is al tijden niets meer vernomen. Rotterdam beperkt zich tegenwoordig tot het bevorderen van de plaatselijke duurzaamheid en verbeteren van de luchtkwaliteit, zaken waar de gemeente wel (ten dele) invloed op heeft.
De lotgevallen van het RCI illustreren perfect het onvermogen van bestuurders en politici om op zich mooie idealen met een pragmatische aanpak te combineren. Niet zelden werken doctrinair denken en de waan van de dag plannen uit het verleden tegen. Daarvan is de bouw van genoemde kolencentrales, in 2003 in gang gezet door minister Brinkhorst van Economische Zaken om de stroomproductie te diversifiëren, een ander pijnlijk voorbeeld. Een compleet hoofdstuk van Droomland is eraan gewijd: ‘Schone kolen – hoe Nederland drie nieuwe kolencentrales kreeg’. En er toen ze eenmaal waren gebouwd, direct weer vanaf wilde, omdat kolenstook bij nader inzien per definitie haaks op verantwoord klimaatbeleid zou staan. Weg ermee dus, niet alleen de oude maar ook de gloednieuwe.
“Het provincialisme is niet alleen kenmerkend voor de groene opiniemakers die de afgelopen decennia het klimaatdebat sterk hebben beïnvloed”
Afgezien van de enorme kapitaalvernietiging die hier het gevolg van was, was het uit een oogpunt van klimaatbeleid een contraproductief besluit. Het ging voorbij aan de wereldwijde dimensie van klimaatverandering en het feit dat de Nederlandse elektriciteitsmarkt al geruime tijd gekoppeld is aan die van onze buurlanden. Het niet inzetten van de moderne naar verhouding energie-efficiënte kolencentrales in Nederland dwingt de Duitsers, bij gebrek aan alternatieven, zelf meer kolen te stoken om hun stroomvoorziening op peil te houden, waaronder de zwaar vervuilende bruinkool. Het gevolg: méér CO₂-uitstoot. Eén troost: kolencentrales vallen onder het Europese emissiehandelssysteem. Dat stelt de exploitanten uiteindelijk voor een eenvoudige keuze: sluiten of decarboniseren door middel van CCS en/of bijstook van biomassa. Iedereen kan snappen dat moderne kolencentrales het daarbij met het oog op de voorzieningszekerheid langer zullen (moeten) uithouden dan de oude.
Het is symptomatisch. Nederlandse beleidsmakers veronachtzamen keer op keer het Europese perspectief wanneer zij nationale maatregelen en verplichtingen overbodig of zelfs onmogelijk maken of met ondoordachte ingrepen (denk aan een extra CO₂-heffing) de concurrentiepositie van de eigen industrie ondermijnen zonder dat dit positief bijdraagt aan de klimaatdoelen van ‘Parijs’. Dit provincialisme is overigens niet alleen kenmerkend voor de groene opiniemakers die de afgelopen decennia het klimaatdebat sterk hebben beïnvloed. Remco de Boer kon het in zijn boek niet meer meenemen, maar het Hoofdlijnenakkoord van de nieuwe populistisch-rechtse coalitie is evengoed een voorbeeld van het negeren van Europese en internationale afspraken en realiteiten.
“Ooit, kort na de ontdekking van het gasveld in Groningen in 1959, leefde de verwachting dat kerncentrales snel een hoofdrol zouden gaan spelen in de stroomvoorziening”
De bron hiervan is gewoonlijk naast een gebrek aan kennis en/of interesse en niet te vergeten politiek opportunisme vooral het ijzerenheinig vasthouden aan een eenmaal ingenomen standpunt, ook als dat de verwerkelijking van het ideaal – in dit geval een klimaatneutrale energievoorziening – eerder bemoeilijkt dan dichterbij brengt. Droomland geeft hiervan een treffende illustratie in de hoofdstukken die over kernenergie handelen. Ooit, kort na de ontdekking van het gasveld in Groningen in 1959, leefde de verwachting dat kerncentrales snel een hoofdrol zouden gaan spelen in de stroomvoorziening en dat het net gevonden gas dus maar beter zo snel mogelijk kon worden opgemaakt. Het liep zoals bekend anders. De tegenstanders, die wezen op de problemen rond de opslag van radioactief afval en het risico op ongelukken en de proliferatie van kernwapens, kregen de wind in de zeilen na de kernramp in Tsjernobyl (1986), waardoor een grote hoeveelheid radioactieve straling vrijkwam. De antistemming leidde in Nederland tot sluiting van de kleine centrale in Dodewaard, het besluit geen nieuwe meer te bouwen en jarenlang getrouwtrek om de enig overgebleven centrale in Borssele wel of niet open te houden.
Tegenwind was er ook en die waaide niet verrassend vooral uit rechtse hoek. Het eerste kabinet Rutte (VVD en CDA en gedoogd door PVV-leider Wilders, een verklaard voorstander van kernenergie) legde in zijn regeerakkoord vast dat “om de CO₂-reductie te realiseren en minder afhankelijk te worden bij de energievoorziening, meer kernenergie nodig is. Aanvragen voor vergunningen voor de bouw van een of meer nieuwe kerncentrales die aan de vereisten voldoen, worden ingewilligd.”
“Planten hebben immers evenveel CO₂ opgenomen als ze bij verbranding uitstoten”
Het komt er niet van. Een jaar later heeft Wilders zijn hielen gelicht en is het kabinet gevallen. Rutte II wordt een coalitie van VVD en PvdA die, aangevoerd door PvdA-leider Diederik Samsom, nog steeds niets moet hebben van kernenergie. Bovendien zit de schrik er weer goed in na 2011, nadat de kerncentrale van het Japanse Fukushima is getroffen door een tsunami en daarbij straling is vrijgekomen. De gevolgen daarvan (niet van de tsunami!) blijken achteraf mee te vallen, maar het brengt de Duitse Bondsregering er niettemin toe om te besluiten tot een algehele ‘Atomausstieg’.
Al deze verwikkelingen nemen niet weg dat kernenergie een bron van CO₂-vrije energie is en blijft en daarom volgens onder andere het International Panel on Climate Change (IPCC) van de VN een onmisbaar hulpmiddel is om het beoogde doel – een volledig klimaatneutrale voorziening in 2050 - te realiseren. Hetzelfde geldt trouwens voor CCS én, niet te vergeten, de inzet van duurzame biomassa.
Maar deze feiten, zo leert Droomland ons, maken op organisaties zoals Greenpeace en Milieudefensie geen indruk. Het is eenvoudig: kernenergie was, is en blijft voor hen taboe. En technologieën om fossiele brandstoffen te decarboniseren, verlengen alleen maar het verbruik ervan, dus die moeten we, vinden ze, evenmin willen. Biomassa is een verhaal apart. Dat is in Nederland aanvankelijk, na het sluiten van het Energieakkoord, (2013) geëvolueerd van een onmisbaar bestanddeel van een toekomstige duurzame(re) energievoorziening tot iets wat we volgens de tegenstanders moeten afwijzen, omdat bij verbranding ook CO₂ vrijkomt. Dat klopt op zich, maar ze ‘vergeten’ gemakshalve dat de uitstoot bij duurzaam beheer wordt gecompenseerd door de negatieve emissies die aan de productie voorafgaan. Planten hebben immers evenveel CO₂ opgenomen als ze bij verbranding uitstoten.
“Nederland is anno 2024 net als de afgelopen zes decennia nog steeds gasland en zal dat naar verwachting ook geruime tijd blijven”
Groene NGO’s en politici willen eigenlijk alleen maar één ding: 100% duurzame elektriciteit uit zon en wind. Dat betekent uiteraard véél windmolens bouwen, zowel op land als op zee en de grootschalige plaatsing van zonnepanelen. Ondertussen moeten we zo snel mogelijk – vóór 2035 maar bij voorkeur eerder – van het fossiele aardgas af. Om dat mogelijk te maken, moeten Nederlanders hun cv-ketel massaal omruilen voor elektrische warmtepompen en warmtenetten, op voorwaarde natuurlijk dat die geen restwarmte van fossiele stook gebruiken.
In het hoofdstuk ‘Aan gas vast – hoe Nederland toch niet van het gas ging’ beschrijft De Boer met tal van voorbeelden hoe dit schone plan op een muur van praktische, financiële en andere bezwaren stuitte. Om te beginnen is het jaartal 2035 arbitrair en niet gebaseerd op officieel kabinetsbeleid. Het Klimaatakkoord (2019) gaat uit van 2050. Grove onderschatting van de taakomvang (zeven miljoen bestaande woningen in totaal!), de randvoorwaarden, de vereisten en financiële consequenties en het gebrek aan draagvlak onder de burgerij speelden de gemeenten die aan de slag wilden, vanaf het begin parten. Gevolg: Nederland is anno 2024 net als de afgelopen zes decennia nog steeds gasland en zal dat naar verwachting ook geruime tijd blijven. De afhankelijkheid van aardgas in de gebouwde omgeving, voornamelijk dankzij het niet meer aansluiten van nieuwbouw op het aardgasnet, is weliswaar verminderd, maar zeker niet in het tempo die van-gas-los-enthousiasten in gedachten hadden. Over de industrie, die ongeveer 80 procent van de gasvraag haar rekening neemt, zwijgen we maar. Duurzaam geproduceerde waterstof kan het gas in de toekomst vervangen, maar hoewel de eerste stappen zijn gezet, duurt het nog wel even voordat dit een serieus alternatief is.
Deze voor iedereen waarneembare realiteit neemt intussen niet weg dat milieuorganisaties zich blijven verzetten tegen nieuwe gaswinning op onze eigen Noordzee. Hoewel de feiten en cijfers anders bewijzen, vinden zij aardgas ‘niet meer van deze tijd’. Dat de import van miljarden kubieke meters (schalie!)gas schadelijker is voor het klimaat, wordt genegeerd. De hoge kosten en afhankelijkheid van foute regimes ook.
“Op Europese en internationale duurzaamheidslijstjes doet Nederland het helemaal niet zo slecht”
Droomland focust vooral op wat er in al die jaren van klimaat- en energiebeleid mis is gegaan. Daaruit zou je gemakkelijk de conclusie kunnen trekken dat alles op dit vlak alleen maar kommer en kwel is. Maar dat is te kort door de bocht. Op Europese en internationale duurzaamheidslijstjes doet Nederland het helemaal niet zo slecht. Er verrijzen, mede dankzij subsidieregelingen en publieke investeringen in nieuwe infrastructuur, grote windparken op de Noordzee. De daken liggen vol met steeds goedkopere zonnepanelen. Fabrikanten en installateurs hebben de warmtepomp omarmd. Olie- en gasconcerns investeren (ook) in duurzame energie, industriële bedrijven in vergroening van de eigen productie. Dat creëert nieuwe uitdagingen (netcongestie!), maar toch. Het was niet gebeurd zonder het commitment van politici en – in hun kielzog – hoge en lage overheden. En het moet gezegd, aan die ontwikkeling hebben ook milieuclubs ontegenzeggelijk een positieve bijdrage geleverd door ten eerste het klimaatvraagstuk op de kaart te zetten en vervolgens de druk op de ketel te houden. Dát aspect komt er in het boek helaas ietwat bekaaid af.
Desondanks moeten we niet vergeten dat, om die nuchtere Engelse uitdrukking nog maar eens te gebruiken, the road to hell is paved with good intentions. Lezing van het vlot, met ironie, soms een tikkeltje sarcasme én humor, geschreven Droomland bewijst dat en zou opinie- en beleidsmakers kunnen helpen om in de toekomst de luchtfietserij, polarisatie en uitvoeringsfouten te vermijden waarvan de afgelopen decennia bol hebben gestaan. In de woorden van Remco de Boer: “Evenwicht, daar gaat het om. Tussen dromen, doelen en daden. Voor fundamentele verandering zijn ze alle drie nodig. Dromen van een betere wereld met doelen als eerste concrete stap. Uitdagende, ambitieuze doelen die aanzetten tot innovatie. Na die doelen komen de daden. Oftewel actie met alle rommeligheid, gedoe en imperfectie die daarbij hoort. Zonder samenhang staan de drie op drijfzand.”
Remco de Boer, Droomland - het Nederlandse energie- en klimaatbeleid en wat ervan terechtkwam. Studio Energie 2024, 294 blz. Het boek is te bestellen bij de uitgever: droomland@studioenergie.nl
Tekst: Anton Buijs